204
28 FEBRUARI 1974
heeft, zodat wij, als wij bij het ontwerpen van wijken -- en dan betekent
het niet over de Hoge Vucht heen naar de Haagse Beemden -- bijstand van
meer dan de technische wetenschappen nastreven, van de niet-technische
wetenschappen de beantwoording mogen verlangen van vragen die van
avond uit de raad worden gesteld.
Aan het eind van mijn betoog zal ik terugkomen op de beleidsvoor
nemens mede in verband met de bedoeling van het amendement van de
PAK-fractie,
Ik kom vervolgens toe aan hoofdstuk 4, waarin wordt getracht uit
een te zetten wat er exact aan de hand is in de Hoge Vucht, Hoewel het
wellicht wat merkwaardig en detaillistisch klinkt, wil ik proberen dit punt
te behandelen door relativering van de problematiek. Het rapport van de
sociografische dienst en de Hoge Vucht-nota tonen mijns inziens aan dat
de problematiek van de Hoge Vucht eigen is aan alle stadswijken in Ne
derland met een soortgelijke omvang die in een soortgelijk tempo tot
ontwikkeling zijn gebracht. De bestaande problemen mogen wij niet over
drijven, maar wij mogen ze evenmin uit de weg gaan.
Vervolgens zal ik, telkens terugkomend op de Hoge Vucht-nota,
proberen de sprekers te beantwoorden. De heer Van Loon heeft in hoofd
zaak het standpunt van het college dat uit preadvies en Hoge Vucht-nota
blijkt onderschreven. Hij heeft begrip voor de situatie en meent dat er
drie dingen centraal staan. Duidelijk is dat het onderwijs onderwerp van
bespreking voor mijn collega Broeders zal zijn; daarnaast heeft de heer
Van Loon ook het woningbouwbeleid en het woningtoewijzingsbeleid ge
noemd. Naar aanleiding van die opmerking van de heer Van Loon zal
ik overgaan tot de behandeling van andere gemaakte opmerkingen ter
zake van het woningtoewijzingsbeleid.
In de eerste plaats stel ik vast dat er een beleid Is. Ik vind het
enigszins merkwaardig als de raad zegt dat hij dat beleid niet onderkent.
De raad is elk jaar op dit gebied ingelicht door telkens verschijnende
nota's huisvesting. In de eerste nota huisvesting heeft het college dui
delijk uiteengezet welk beleid op het gebied van de woningtoewijzing
gevoerd zal worden. Ik meen zelfs te mogen veronderstellen dat dit be
leid door de raad is onderschreven. Men heeft in de raad inzicht in de
categorieën, in de urgentievolgorde van deze categorieën en in de wij
ze waarop wij een en ander operationeel willen maken. Wanneer ik dit
in verband'breng met de problemen die in de Hoge Vucht bestaan, kom
ik terecht bij opmerkingen van mevrouw Van Nes. Zij meent dat wij
aan bewoners van meergezinshuizen met één of meer kinderen de hoog
ste urgentie moeten geven, in tegenstelling tot het streven dat blijkt
uit de Hoge Vucht-nota om deze bewoners zoveel mogelijk te doen ver
plaatsen. Ik meen evenwel dat wij ook de realiteit in ogenschouw moe
ten nemen. Wij richten ons vanavond in onze discussie op de Hoge Vucht,
maar er dient met klem op gewezen te worden dat de Hoge Vucht niet
de enige wijk in Breda is en dat nog meer wijken onze zorg verdienen.
Hoewel de bewoners van meergezinswoningen in de Hoge Vucht met één
of twee kinderen misschien met urgentie zouden kunnen worden behandeld,
gebiedt de realiteit ons in te zien dat het areaal waarover het gemeen
telijk toewijzingsbeleid zich in samenspraak met de woningbouwvereni
gingen kan uitstrekken van zeer beperkte aard is. Raad en college kun
nen in het gemeentelijk woningbezit niet méér mutaties forceren dan er
nu eenmaal zijn. Zolang wij nog te maken hebben met vonnisgevallen,
uitzettingsgevallen, medische urgentie en sociale urgentie -- waaronder
overigens waarschijnlijk ook een aantal van de hier bedoelde gevallen
valt --, kunnen wij niet zonder meer blindelings met voorbijgaan van
andere problemen aan deze categorie in de Hoge Vucht de hoogste ur
gentie geven. Terecht is een bepaald streven door het college geëta-