208
28 FEBRUARI 1974
stemming zijn met onze verantwoordelijkheid jegens de raad moeten
en kunnen meedoen. Een preadvies met betrekking tot de instelling
van de projectgroep kan de raad dus niet tegemoetzien. Wel kan de raad
een mededeling verwachten waarin wordt te kennen gegeven of het col
lege desgevraagd deelneemt aan de projectgroep en zo ja, op welke
voorwaarden. Dit lijkt mij een eerlijke gang van zaken.
De heer CRUL: Houdt dit alles in dat dezelfde methode wordt ge
volgd als voor de Gildewijk?
Wethouder VAN DUN: Als ik de gang van zaken met betrekking
tot de Gildewijk in mijn herinnering terugroep, meen ik dat men in dat
geval, nadat het college een daartoe strekkend aanbod had gedaan, om
ambtelijke bijstand heeft gevraagd. De uitnodiging die in dit geval tot
het college is gericht heeft een andere strekking: het college zou moe
ten participeren en er zou tevens ambtelijke bijstand geleverd moeten
worden, waarbij een en ander zou moeten worden gestoeld op bepaal
de voorwaarden waarvan wij de raad in kennis kunnen stellen. De bedoe
ling van mijn betoog is duidelijk te maken dat het college niet op basis
van de gedachte dat de gemeente de projectgroep samenstelt de raad
een preadvies moet voorleggen. Wel kan een mededeling worden gedaan
die uiteraard in de raad onderwerp van discussie kan uitmaken. Dit lijkt
mij een eerlijke gang van zaken. In de afgelopen week ben ik benaderd
door de initiatiefnemers met betrekking tot de projectgroep --in het
bijzonder de opbouwraad Breda-Noord die hebben medegedeeld dat zij
graag met ons zullen spreken over de taakstelling en de wijze waarop
wij gezamenlijk kunnen gaan werken. Deze uitnodiging van de kant van
de opbouwraad is door ons in dank aanvaard. Op korte termijn zullen
wij met deze opbouwraad overleg plegen over zijn visie en over de wij
ze waarop een en ander kan worden verwezenlijkt.
De vraag van de heer Sandberg aangaande een eventueel preadvies
is naar ik meen met het voorafgaande beantwoord. Hij heeft voorts opge
merkt dat hij het bijzonder plezierig vindt dat men inzake de Hoge Vucht
van de polarisatiegedachte gekomen is tot een samenwerkingsprocedu
re. Deze blijdschap onderschrijft het college ten volle. Wij hebben nooit
de bedoeling gehad te polariseren en wanneer die indruk in het verleden
zou zijn gewekt kunnen wij dat slechts betreuren. Wanneer men een
communicatiekloof signaleert tussen het gemeentelijk opereren en de
gang van zaken in de Hoge Vucht, is het bijzonder plezierig dat wij door
de onderhavige uitnodiging in staat worden gesteld gezamenlijk te ope
reren op basis van de gedachte die in de Hoge Vucht-nota is uiteengezet.
Ik ben erg blij dat mevrouw Van Nes signaleert dat de nota en het
preadvies een aanzet voor een fundamentele discussie over leven en wo
nen bieden. Graag wil ik de raad uitnodigen daarover, als hij daaraan
behoefte heeft, op basis van hoofdstuk 6 met ons van gedachten te wis
selen. Mevrouw Van Nes heeft gezegd dat onze nota bedoeld zou zijn
om de negatieve indruk van het rapport van het sociografisch bureau weg
te nemen, maar dat is, nogmaals gezegd, niet juist.
Merkwaardig is het --ik kan niet nalaten daar iets over te zeg
gen -- dat mevrouw Van Nes min of meer heeft opgemerkt dat in het
rapport van de sociografische dienst niet is verondersteld en niet is be
wezen dat er geen verband bestaat tussen het wonen in hoogbouw en psy
chosomatische klachten. Daarmee draait mevrouw Van Nes naar mijn
mening de zaken enigszins om, want de opdracht aan de sociografische
dienst was nu juist te zoeken naar het verband tussen de woonsatisfactie
en de psychosomatische klachten. Dat was de probleemstelling waarmee