28 FEBRUARI 1974 219 wezen dat deze nota duidelijk aanstuurt op praktische beleidsuitgangs punten, waarbij een fundamentele discussie achterwege blijft. Oorspronkelijk had ik het plan nader in te gaan op de opzet van het rapport van de sociografische dienst, maar bij nader inzien geloof ik dat het geen zin heeft. Ik blijf erbij dat het rapport wetenschappe lijk waardevol is en dat de toetsing van de hypotheses juist is. Uit uit latingen van de wethouder aan mijn adres heb ik zojuist opgemaakt dat het lang geleden moet zijn dat hij het rapport gelezen heeft. De bij de opdracht tot onderzoek gestelde vraag die beantwoord moest worden luid de: hebben de woningen, de woonomgeving en het sociale relatiepa troon in de wijk iets te maken met welzijn en onwelzijn, met gezond heid en ziekte en in het bijzonder met de psychosociale gezondheid? In deze vraagstelling wordt de relatie tussen hoogbouw en psychosocia le gezondheid niet gelegd. Zoals blijkt uit de hypothese, is het natuur lijk wel impliciet de bedoeling geweest dat een verband tussen de tevre denheid en het wonen in hoog- en laagbouw onderzocht zou worden, maar de hypothese dat hoogbouw direct invloed op de psychosociale ge zondheid zou hebben is in het geheel niet gesteld en derhalve ook niet getoetst. Op die manier is een soort spraakverwarring ontstaan die een eigen leven is gaan leiden en waar de wethouder zojuist op heeft voort geborduurd. Ik betreur dit ten zeerste aangezien er uit blijkt dat hij niet goed heeft begrepen waar het in het rapport om gaat. Ik blijf bij mijn in eerste termijn geformuleerde standpunt dat ik de beleidsconclusies op grond van de nota van het college niet kan on derschrijven. Als men pretendeert een wetenschappelijke rapportage op te stellen, moet men zich daar ook aan houden en wanneer men vindt dat de wetenschappelijke verantwoording niet geheel juist is, moet men de conclusies niet overnemen. Ik vind dat voor mezelf onjuist en ik zal het dan ook niet doen. Hierbij teken ik aan dat de wethouder het "redactieteam" met na druk heeft bedankt, maar dat ik van mening ben dat de mensen van de sociografische dienst ook een bedankje verdienen. Zij hebben zeer veel werk verzet. Er is een discussie op gang gekomen en door wetenschap pelijke instituten buiten Breda is aandacht aan het rapport geschonken. Ik acht het positief dat van de zijde van een gemeente iets dergelijks op tafel wordt gelegd, dat besproken wordt in allerlei andere disciplines. Mijns inziens mag men daarvoor ook wel eens dank uitspreken. B. en w. gaan aan de conclusies die uit het eerste rapport zijn ge trokken voorbij: deze keren in de beleidsconclusies niet meer terug. Ik acht dit een onjuiste gang van zaken, die onder andere blijkt uit de op merkingen van de wethouder over de realisering van de randbebouwing. Als men zich de conclusies had aangetrokken, zou men daarin uitgangs punten moeten vinden om een verder beleid ten aanzien van de randbe bouwing uit te stippelen. Mijns inziens is dat niet gebeurd. De heer Crul heeft erop gewezen dat er in het betrokken gebied iets heel anders aan de orde is: men is bijvoorbeeld gebonden aan bepaalde contracten. Zeer lang geleden heb ik daarover uitvoerige vragen gesteld waarop ik nog nooit antwoord heb gekregen, zodat wij volstrekt niet de juiste si tuatie kennen. Bij de behandeling van de motie-America heeft de meer derheid van de raad zich uitgesproken vóór sociale woningbouw. De op vatting had niet onze steun, maar zij was in ieder geval neergelegd in een uitspraak van de raad. Een en ander is doorkruist door het ingrijpen van de minister, dat onder andere was ingegeven door het rapport-Hoge Vucht. De wethouder gaat daar geheel aan voorbij en spreekt over vol komen andere dingen. Zo komt de bejaardenhuisvesting ter sprake, die overigens niet tot het eigen beleid van het college behoort. Hoewel wij daar destijds te-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 219