220 28 FEBRUARI 1974 gen waren, is de raad meegegaan met het voorstel van b. en w. inza ke huisvesting in De 'Geeren-Noord. Aangezien echter gedeputeerde sta ten hun goedkeuring aan uitvoering van dat project hebben onthouden, zijn b. en w. genoodzaakt geweest naar een andere plaats uit te zien. Uit discussies in de raad kan het vermoeden worden afgeleid dat wij min der bezwaar tegen situering op deze plaats zullen hebben, maar er is in dezen geen sprake van een beleid van het college geweest: de gang van zaken is duidelijk gestuurd door gedeputeerde staten. Het gaat mij enigszins ver als ten aanzien van de kantoorflats de werkgelegenheid wordt aangevoerd. Langzamerhand heb ik het gevoel dat de werkgelegenheid wordt gebruikt --ik zou bijna zeggen: misbruikt -- om als argument te dienen als wij helemaal niet meer weten wat wij zeggen moeten. Als de economische haalbaarheid van een plan in het geding is maar niet duidelijk op tafel moet komen, gebruiken wij het argument van de werkgelegenheid, een gang van zaken waar ik grote bezwaren tegen heb. Het aanvoeren van dit argument getuigt mijns in ziens, gezien de discussie over de Hoge Vucht, niet van beleid. Vervolgens wil ik nog iets zeggen over het toewijzingsbeleid, waar over in eerste termijn is gesproken door de heren Crul en Sandberg. Er is aangedrongen op toewijzing van eengezinswoningen aan gezinnen met minder dan twee kinderen. De heer Sandberg heeft op iets gewezen dat mij bij lezing van het rapport eveneens telkens is opgevallen: de flats worden toegewezen aan jonge gezinnen, waarbij men er min of meer van kan uitgaan dat er kinderen zullen komen, zodat deze gezinnen op een gegeven ogenblik toch toe zijn aan een eengezinshuis; zij zullen dat dan echter niet krijgen omdat zij al over een woning beschikken. Dit is een groot probleem. Nu is er een gesprek gevoerd tussen mensen uit de groeperingen die zich met de Hoge Vucht hebben beziggehouden en het "redactieteam". Daarbij is gebleken dat de groeperingen uit nadere bewerking van be paalde gegevens hebben opgemaakt dat bij gezinnen met kleine kin deren in flats een zekere "woonstress" is ervaren. Bovendien menen zij dat het beleid van de gemeente erop gericht zou moeten zijn aan ge zinnen met kinderen -- ook minder dan twee waar signalen van een zich in ontplooiingsmogelijkheid geremd voelen aanwezig zijn, een ho gere urgentie toe te kennen in het kader van het woningtoewijzingsbe leid. Ik heb begrepen dat het redactieteam hierover contact heeft gehad met het college, waarbij door dit team zou zijn geadviseerd bijzondere aandacht te schenken aan gezinnen met kleine kinderen in de flats, ook aan gezinnen met minder dan twee kinderen, zodra zich bij die gezin nen signalen van "woonstress" zouden voordoen. Mijns inziens sluit dit aan op opmerkingen die wij bij de behandeling van de huisvestingsnota hebben gemaakt: de sociale indicatie zou meer waarde moeten hebben dan wij er tot nu toe aan toekennen. De geschetste verschijnselen val len mijns inziens onmiskenbaar onder de sociale indicatie. Het lijkt mij goed als van de zijde van de G. G. D. meer aandacht zou worden geschon ken aan de sociale indicatie, wanneer blijkt dat bepaalde gezinnen niet onder een medische indicatie vallen maar dat verwacht mag worden dat zij daar wel binnen korte tijd onder zullen vallen. Graag zou ik dan ook een reactie van de wethouder op het advies van het redactieteam horen. Ik heb al gezegd dat ik niet mee kan gaan met de beleidsconclu sies in de vorm waarin zij ons thans zijn gepresenteerd. Voorts betreur ik het, zoals gezegd, dat wij geen nadere discussie kunnen voeren over leven en wonen. Met de heer Crul ben ik het niet eens dat wij daarover met dit college niet zouden kunnen spreken. In hoofdstuk 6 van de no ta is wel degelijk iets op tafel gelegd, waarmee ik het overigens niet geheel eens ben, omdat ik van mening ben dat er nog te veel uit een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 220