232
7 MAART 1974
Het is wellicht goed even bij de gebeurtenissen van de laatste
maanden op monetair, sociaal-maatschappelijk en distributief gebied
stil te staan. Velen zijn en waren er zich ternauwernood van bewust
hoezeer matiging door allerlei maatschappelijke geledingen en door de
burgers kan en moet worden betracht. Wij zijn dermate verblind door
de mogelijkheden van onze hoge levensstandaard, dat wij geen oog meer
hebben gehad voor het feit dat onze hulpbronnen droog dreigen te val
len. Aangezien dit ontnuchterende beeld werkelijkheid is geworden moet
dit ons tot bezinning manen. Het zal daarom noodzakelijk zijn op alle
niveaus de balans op te maken en te bepalen waar versobering kan wor
den doorgevoerd. Bestuurders en bestuurden, plannenmakers en beleids
organen, raad en college zullen moeten nagaan waar versobering uitvoer
baar is. In dit verband is het verheugend dat u in het afgelopen jaar reeds
met een kostenbewakend systeem bent gestart, hetgeen ook dringend
noodzakelijk was. Wij zeggen u hierbij derhalve alle steun toe.
Kostenbewaking heeft twee zeer belangrijke aspecten. In de eerste
plaats moeten wij de verantwoordelijkheid voor de uitgaven en het be
waken van het eigen budget leggen waar deze horen, namelijk bij de
eerstverantwoordelijke functiewethouder en zijn apparaat. In de tweede
plaats moeten alle uitgavenposten stringent worden bewaakt en de drei
gende overschrijdingen tijdig worden gesignaleerd. Over de tot nu toe
gevolgde methodiek kan op dit moment nog geen eindoordeel worden ge
leverd.
Aan de hand van een voorbeeld wil ik nog even de noodzakelijk
heid van een goede kostenbewaking aangeven. In de jaren 1969 tot 1972
gaven de rekeningsaldi bij een sluitende begroting het volgende beeld:
het nadelige saldo van 148. 000, -- in 1969 liep tot 1972 geleidelijk
naar een bedrag van 2. 875. 000, -- op. Deze ontwikkeling bewijst
dat met name een voortdurende kritische beoordeling van de uitgaven
beslist noodzakelijk is. Onze eigen inkomsten bedragen slechts 10% van
het totaal van onze budgettaire middelen en deze zijn dan nog zodanig
hoog opgevoerd dat zij de heffing volgens de bekende minimum-normen
met bijna 2. 000. 000, -- -- bijna 20% -- overtreffen. Tegen dit licht
en mede in relatie tot de buurgemeenten lijkt het niet meer mogelijk
verdere verhogingen toe te passen, indien wij de woonfunctie van Breda
niet willen verslechteren. Een mogelijke verhoging van de inkomsten
dient van de zijde van de centrale overheid te worden verkregen. Alle
mogelijkheden daartoe moeten worden bestudeerd en aangewend.
Hierbij komt de vraag naar voren of uw college in alle gevallen
waar dit mogelijk was van de bestaande subsidieregelingen heeft gebruik
gemaakt. Als u in 1975 nog voor een bijdrage van het Rijk in een aan
tal sectoren van dienstverlening in aanmerking wilt komen -- zie de bij
lage bij de nota Sanering --, zal de grootst mogelijke spoed moeten wor
den betracht. Wellicht is het verstandig de voorbereiding, de begelei
ding en de verdere behandeling van deze subsidie-aanvrage doeltreffend
te coördineren. Het lijkt mij gezien de nu met name in de commissies
van advies en bijstand gevolgde methodiek van begrotingsbehandeling
niet nodig op dit moment over de verschillende cijfers te spreken. Als
van de zijde van onze fracties hierover nog opmerkingen zullen worden
gemaakt, zal dit bij de hoofdstuksgewijze behandeling geschieden.
Ik wil nog een laatste opmerking over de begroting maken. De
kapitaalslasten vormen een zeer belangrijk deel van de begroting en een
wijziging van het gemiddelde rentepercentage en het afschrijvingssys
teem hebben daarop direct een grote invloed. Het rentepercentage is de
laatste jaren weinig stabiel en vertoont grote fluctuaties. Om die reden
is het wellicht goed te overwegen of rente en aflossing niet zodanig kun-