260
7 MAART 1974
vorige raad mijn intrede deed en later tegen mijn oorspronkelijke op
zet in als gevolg van de u allen welbekende breuk in het samenwerkings
verband met D'66 en omdat de heer Jansen zijn heil bij DS'70 zocht»
Sindsdien heb ik geen vaste, laat staan definitieve aansluiting meer ge
zocht» In de loop van deze raadsperiode ben ik steeds meer tot de con
clusie gekomen dat mijn politieke opvattingen in deze raad mij tot een
eenling blijven stempelen en eigenlijk is dit ook onvermijdelijk gezien
het feit dat iedereen behalve ik hier partijgebonden is. Principieel wijs
ik -- dat ben ik steeds meer gaan doen -- iedere gedachte aan partij
gebondenheid of aan de zogenaamde tegenstelling links-rechts in de Ne
derlandse politiek af. Toch kan ik op mijzelf het woord "partijloos" in
het geheel niet van toepassing verklaren, want dit woord zou wijzen op
neutraliteit en een gebrek aan geëngageerdheid. Ik meen namelijk dat
ik wel geëngageerd ben en dat ik zeker partij kies in de vraagstukken
van deze tijd die zich ook in deze raad voordoen. Op het punt waarover
ik mij zeer duidelijk uitspreek begint voor veel mensen eigenlijk de
moeilijkheid, omdat zij mijn standpunt dan niet meer kunnen volgen.
Ik stel namelijk --ik heb dit altijd gedaan, maar het lijkt mij goed
daarop in dit laatste jaar van deze raadsperiode terug te komen dat
de huidige partijtegenstellingen hopeloos verouderd zijn en op geen en
kele wijze een wezenlijke bijdrage aan de oplossing van onze eigentijd
se problemen leveren. Wij leven in een eeuw van ongekende menselij
ke vooruitgang op wetenschappelijk en technisch gebied en niemand kan
mij ervan overtuigen dat deze opgaande lijn iets anders dan een uitein
delijke welvaart voor de gehele wereld kan betekenen. Dit betreft na
tuurlijk een verschrikkelijk complex van groeiprocessen, crises en wel
licht tijdelijke ontsporingen, maar ik houd eraan vast dat er een opgaan
de lijn valt te constateren. Even vast leeft echter bij mij de overtuiging
dat deze wereldwijde welvaartsverruiming niet zonder meer vergroting
van het menselijk geluk kan betekenen. De mensheid krijgt eerder een
nieuwe opgave om te leren leven met de welvaart en de ontmenselij
king die een gemechaniseerde samenleving bedreigt te onderkennen en
te overwinnen. Het allergrootste gevaar schuilt mijns inziens in de af
schuwelijke mogelijkheid van een militaire of communistische dicta
tuur, eerst in afzonderlijke landen en later eventueel op wereldniveau.
Tegen deze achtergrond moeten wij in Nederland en naar mijn opvat
ting ook in de gemeente Breda als vrije burgers van onze tijd onze bij
drage aan een juiste organisatie van de welvaart leveren. Eveneens te
gen deze achtergrond acht ik het bestaande partijwezen eigenlijk een
kinderlijke vertoning» Wat houdt al dat gepraat over polarisatie van zo
wel rechts als links en het innemen van een centrumpositie, al of niet
op evangelische grondslag, nu in feite in? Zijn wij Nederlanders zoals
wij hier vanavond zitten het dan niet over de feitelijke fundamenten
van onze Westerse samenleving en haar taak in de wereld eens? Is het
op de spits drijven van tegenstellingen in feite wel iets anders dan een
storm in een glas water en is dit geen luxe die partij gebondenen zich in
deze tijd ten onrechte veroorloven? Het lijkt zeer gewichtig zich links
of rechts op te stellen of zich tussen beide tegenpolen in het midden te
plaatsen, maar gaat dit alles niet radicaal heen langs de wezenlijke
vraagstelling van ons tijdsgewricht? De kunstmatig in het leven gehou
den scheidslijnen bieden alleen ruimte voor obsceen, onvolwassen over
komend, "partijgedoe", zonder dat men greep krijgt op de elementen
die werkelijk de gang van de geschiedenis bepalen of vertragen, als bij
voorbeeld op internationale concerns, vastgeroeste instellingen als par
tijen dikwijls zijn, zelfs vakbonden, werkgeversorganisaties of op de
kwestie van een nog bestaande armoede in de Derde Wereld en de vraag