261 7 MAART 1974 hoe men van Breda een leefbare stad kan maken, In het speelterrein der partijen vangt men elkaar voortdurend vliegen af, men dient van alle zijden moties in, dikwijls in de hoop een stunt uit te halen die het bij het publiek goed doet en men schept conflicten terwijl die naar mijn mening vaak overbodig zijn. De werkelijk belangrijke moties als die over de werkgelegenheid en het J, A,C. kregen overigens de steun van de gehele raad, het college incluis en dit bewijst naar mijn mening al leen maar de juistheid van mijn betoog. Dit brengt mij ertoe vast te stellen --ik meen dit oprecht dat wij allen zoals wij in de raad en in de commissies bijeen zijn eigenlijk tot eenzelfde partij zouden kun nen behoren, vooropgesteld dat wij het oude idee van een partij-negen tiende eeuwse stijl verlaten. Een partij in de twintigste eeuw zou een verzameling weldenkende mensen moeten zijn, die gezamenlijk, maar zonder partij- of fractiediscipline tot een besluit trachten te komen dat tenslotte in een meerderheidsbeslissing resulteert met behoud van het recht van ieder zijn eigen standpunt te blijven verkondigen. Ongetwij feld is het een groot goed dat men uitgaande van een geestelijke achter grond de concrete vraagstukken benadert. Voor mij is dit het katholie ke geloof, maar voor een ander kan het iets anders zijn. Dit sluit ech ter nauwe samenwerking en gemeenschappeli jke partij formatie niet uit. Werkelijke verdraagzaamheid en het openstaan voor ideeén van anderen komt uit een eigen gefundeerde overtuiging voort. Een aldus door mij geschetste partij kan met betrekking tot allerlei kwesties tot verschil lende resultaten komen, maar dit moet dan niet op grond van een on vruchtbare, partijgeorganiseerde maatschappijvisie gebeuren. Het is mij pas langzamerhand geheel duidelijk geworden dat ik in feite een plei dooi voor een één-partij-stelsel houd, dit wil zeggen een democratische vereniging van alle Nederlanders die op basis van democratische stel regels van verouderde en mijns inziens vaak nai'eve tegenstellingen af zien en samen aan een nieuwe wereld arbeiden. Terugkomend op onze goede stad Breda wil ik stellen dat dit, wil dit werkelijk democratisch zijn, van onderaf zou moeten groeien en wel uitgaande van de gemeen ten, Eerst zou er in Breda een dergelijke partijgroep van de grond moe ten komen, waarin mensen zitting hebben die op die grondslag aan de problemen van alledag in onze stad Breda willen werken. Deze groep zou zich kritisch, maar loyaal tegenover het eenmaal gekozen college moeten opstellen. Er zou geen functioneel wantrouwen als partijbasis moeten zijn, ofschoon er altijd plaats voor functioneel wantrouwende personen zou moeten zijn, want dit is iets anders dan een georganiseerd wantrouwen, In dit verband wil ik ook duidelijk in de kwestie van de samenstelling van het college stelling nemen. Uiteraard -- dit volgt al uit het voorafgaande ben ik scherp tegen een programcollege ge kant, Mijns inziens betekent dit namelijk een ongezonde en steriele polarisatie die de democratie op gemeentelijk niveau een dodelijke slag toebrengt. Bij de behandeling van de onderdelen van de begroting zal ik de gelegenheid hebben de daden van het huidige college te beoordelen en op dit moment wil ik daarbij slechts een enkele kanttekening maken. Er is al door anderen geconstateerd dat het principe, van een slui tende begroting dit keer niet kon worden gehaald, maar wij handhaven onze autonomie door geen aanvullende bijdrage te vragen. Ik juich dit toe en in de commissies heb ik mij al voldoende kritisch over het sane ringsplan uitgelaten welke kritiek ik handhaaf. Met name het bedekt en hier en daar openlijk speculeren op rijkssubsidie kan ik bepaald niet bewonderen, zeker niet waar daar een nauwelijks verborgen dreigement in opgesloten zit in die zin dat een bepaalde gemeentelijke activiteit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 261