7 MAART 1974
268
keling van de raad via de commissies van advies en bijstand nodig. Ik
weet wel dat wij daarin in het verleden niet voldoende zijn geslaagd,
maar ik meen dat dit aspect, waarop de heer Von Schmid nog heeft ge
doeld, juist in de commissie van Algemene Zaken nadrukkelijk de aan
dacht heeft gekregen. Wij mogen toch minstens de hoop hebben dat de
inschakeling van de raad via de commissies van advies en bijstand in
de nabije toekomst goed zal verlopen en dat deze commissies zoals is
geformuleerd een volwaardige adviesfunctie zullen krijgen.
Er is ook over de collegevorming gesproken en met name de heer
Crul en vele anderen hebben daarvan het hunne gezegd. Het lijkt mij
toch wat minder op de weg van het college van b. en w. liggen de vraag
te beantwoorden die hier door u is gesteld. U hebt namelijk naar onze
persoonlijke ervaringen gevraagd die wij in het verleden met dit zoge
naamde afspiegelingscollege hebben opgedaan. Ik meen dat beschouwin
gen over een afspiegelingscollege, een programcollege, een meerder
heidscollege of een minderheidscollege van de zijde van dit college
wat minder op hun plaats zouden zijn en naar mijn gevoel kunnen zij
dus rustig achterwege blijven. Het staat voor mij echter wel vast dat dit
college goed heeft gefunctioneerd en dat er bij ons grote bereidheid be
staat om met elkaar samen te werken. De collegevorming voltrekt zich
buiten het college en ik neem aan dat u zich daarmee de komende tijd
uitgebreid zult bezighouden. Een oordeel van onze zijde van de tafel
over de politieke en bestuurlijke kanten mag naar mijn gevoel niet wor
den verwacht. Gezien de eenheid van bestuur bij het monistisch stelsel
moet naar mijn mening het college in ieder geval zodanig worden sa
mengesteld dat voor de uitvoering van het door de raad vastgestelde be
leid de beste garanties kunnen worden gegeven. Ik meen dat dit een
uitgangspunt van betekenis zou kunnen zijn en ik meen dat het ook in
dit verband mag worden vermeld. De heer Crul heeft in dezen nog ge
zegd dat het college als één blok optreedt en dat het daarvan eigenlijk
altijd blijk' geeft. Ik kan u mededelen dat er zeer duidelijke afspraken
zijn gemaakt over de afwijkingen die uiteraard ook op gezette tijden
bij dit college voorkomen, maar het is een zeer groot winstpunt on
der die vlag vaart het college -- dat men in de vergaderingen die wij
wekelijks houden pogingen aanwendt om elkaar te overtuigen. Als die
mogelijkheid er is, moet het college ook op die wijze naar buiten op
treden. Het is niet de bedoeling dat wij altijd als een eenheid naar bui
ten optreden, maar wij doen in ieder geval pogingen elkaar bij het be
sturen van de stad te overtuigen.
De heer Crul heeft vervolgens gezegd dat het college van burge
meester en wethouders eigenlijk een zeer rationeel en zelfs technisch
denkend gezelschap is en hij heeft daaruit dan de conclusie getrokken
dat de menselijke aspecten meer en meer op de achtergrond zouden ra
ken. Zelfs als wij rationeel zouden denken, zou dit in het geheel niet
behoeven te betekenen dat de menselijke aspecten daardoor naar de ach
tergrond verschuiven, zoals het ook niet waar behoeft te zijn dat men
sen die niet rationeel en technisch denken aan de sociale aspecten gro
te aandacht zullen besteden. Ik meen namelijk juist dat dit college wel
degelijk met de menselijke belangen in deze stad bewogen is. Wij heb
ben die instelling bepaald wel en sommige momenten zijn wij zelfs emo
tioneel. Derhalve menen wij dat uw opvatting over het rationele optre
den van het college volstrekt onjuist is.
De heer Van Os heeft gezegd dat de fundamentele discussies in de
ze raad uit de weg zijn gegaan, maar het college heeft dat gevoelen niet
en wij hebben nog minder het gevoel dat aan de voorstellen van het col
lege kritiekloos is voorbijgegaan. Ik ben van mening dat deze opvatting