7 MAART 1974
274
een bepaald werk, in de prioriteit van de doelstellingen die wij nastre
ven, niet uitgebouwd of eventueel zelfs verminderd wordt.
Ik heb wat moeite met de vraagstelling van de heer Van Duijl over
de kapitaalslasten. Ik kom er namelijk niet helemaal uit. Ik ben wel
van mening -- daar heeft hij helemaal gelijk in -- dat de ontwikkeling
van de rentestand een enorme invloed op onze begroting heeft, dat is
een duidelijk gegeven waarover wij ons geen illusies mogen maken. Zo
als ons leningbestand op dit moment in elkaar zit moeten wij er reke
ning mee houden dat de rentestand van onze leningdienst jaarlijks be
langrijk zal stijgen. Als ik uitga van het rentepercentage en, zonder
profeet te willen zijn, ook kijk naar de ontwikkeling die op het rente-
gebied verwacht mag worden, moeten wij er gewoon rekening mee hou
den dat onze rente-omslag duidelijk zal oplopen. Ik heb nogal wat
moeite met de opmerking van de heer Van Duijl, dat wij de financie
ringslasten eigenlijk per project in de begroting moeten opnemen. Dat
zou inhouden dat wij daarmee het gehele financieringsfonds, de lening-
dienst overboord zetten. Dat betekent eigenlijk dat men leningen moet
afsluiten, gelijk aan de afschrijvingstermijn van het object, dan heeft
men een vast bestand en komt men tot aparte rentepercentages voor al
le grote objecten binnen de gemeente. Ik weet niet of dit de bedoeling
is, ik weet niet of men daar in deze algemene beschouwingen verder
op terug wil komen. Ik ben graag bereid deze problematiek in de com
missie financiën te behandelen, maar dan zou ik ten aanzien van de
vraagstelling wel wat verduidelijking willen hebben.
De heer Sandberg vraagt om een preadvies van het college rond
de subsidiesystematiek. Ik weet niet of hij het boek kent van de heer
Verkuijl, waarin geschreven wordt over het subsidiebeleid van de ge
meentebesturen. Als hij dit heeft gelezen en dan nog durft te vragen om
een preadvies over de subsidiesystematiek, heeft hij enorm veel moed.
Dan ziet hij namelijk hoe ingewikkeld het subsidiebeleid van de gemeen
te is, op tal van terreinen. Er zijn koppelsubsidies, subsidies naar leden,
subsidies in kapitaalslasten, versluierde subsidies die wij door andere
bijdragen kunnen verstrekken etc. en ik moet u eerlijk zeggen dat de
kwestie van de subsidiesystematiek een wat moeilijk punt is. Ik wil u
namens het college wel toezeggen dat wij een overzicht zullen maken
van de subsidieregeling, die wij kennen, van de methodieken, die wij
hanteren en van de projecten waar het geld aan besteed wordt. Na het
bekijken van dat overzicht zouden wij ons met elkaar kunnen afvragen
of daar onderdelen in zitten die een nadere bezinning of misschien een
verfijning van de systematiek behoeven.
De heer Sandberg vraagt naar de stand van de saldireserve na de
correcties op de saneringsnota. Als ik alle correcties in de saneringsno
ta en de begroting heb verwerkt en als er dan niets bijzonders gebeurt
-- dat is echter nooit zeker, want ik heb al eens eerder betoogd dat de
uitkeringen op het terrein van de sociale dienst, waar wij 20% van beta
len, een bijzonder ongewisse factor in het gehele beleid vormen -- hou
den wij aan het eind van 1974 2. 500. 000, -- in de saldireserve. Ik
meen echter dat het verstandig is er rekening mee te houden dat dit be
drag hier of daar nog wel wat kan tegenvallen. Dat is de stand van van
daag en de heer Sandberg weet dat de saldireserve gegroeid is als een
koeiestaart: steeds verder naar beneden. Het kan niet lang meer zo door
gaan.
Grote achterstanden op andere terreinen dan de onderwijsuitkerin-
gen zijn mij bij navraag niet meegedeeld. Ik moet dus aannemen dat
die er niet zijn. Sprekend over de "follow-up" van het saneringsplan,
waarbij de heer Sandberg de striptease ten tonele voert, moet ik zeggen