276 7 MAART 1974 mocratisch en "insprakelijk" functioneren. Als de heer Crul stelt dat er intussen heel duidelijk veranderingen in de financiële situatie zijn op getreden, moet ik u zeggen dat het u, als wij in het begin van het jaar met een prognose over de inkomsten van het volgend jaar komen, niet moet verbazen wanneer u een half jaar later nieuwe cijfers krijgt. Op het zelfde moment dat wij de cijfers hebben -- ook nadat de saneringscom missie heeft gewerkt -- moeten wij deze aan de raad overleggen, maar ik geloof dat de raad dan toch moet accepteren dat men ons straks niet kan vastleggen op het beeld, dat in eerste instantie met een aantal on zekerheden is getekend. Wil men het spel van de raad, die zo vroeg mogelijk inspraak wil hebben, goed spelen dan moeten beide partijen aannemen dat daarin een aantal onzekerheden is ingebouwd dat het beeld in de loop van een half jaar of negen maanden kan doen veranderen. Dat heb ik willen zeggen. Wij hebben samengewerkt in verband met de methodiek, wij hebben samen de besluiten genomen en als ik het mij goed herinner heeft ook de heer Crul ingestemd met de door ons voorge legde voorstellen ten aanzien van een niet-sluitende begroting en sane ring. Ook dét besluit is genomen en als de heer Crul zegt dat er te wei nig nieuwe dingen in deze begroting zitten geloof ik dat dat waar is. Wij zouden er veel meer nieuwe dingen in willen hebben, maar er wa ren het zwembad Breda-Noord, de uitbreiding van de schooladvies- en begeleidingsdienst en andere dingen. Om die reden hebben wij voor de ze situatie gekozen. Als nestor van dit college, dat zo broederlijk bij elkaar zit, wil ik u wel zeggen dat u, als u zegt dat de financiële haal baarheid overheerst en dat de menselijke en sociale aspecten niet vol doende aan hun trekken komen, niets begrijpt van de worsteling van dit college. Dan hebt u niets begrepen van datgene, waar wij mee zitten, dan hebt u niet begrepen dat wij dezelfde moeilijkheden hebben als u of misschien nog grotere. Dan hebt u niets begrepen van datgene, wat wij echt willen. Dat wil niet zeggen dat wij van mening zijn dat wij het goed doen, dat wil niet zeggen dat wij geen fouten maken, maar één ding wil ik wél zeggen als oudste van dit college en als de man die mis schien wat automatisch gaat handelen: als dit niet erkend wordt doet u mij pijn.* In het kader van de sluitende begroting kom ik bij de verhouding met de rijksoverheid. Ik heb daar ook moeite met de heer Crul. Hij zegt zoiets als: laten wij het maar afschrijven op de centrale overheid, want die is het eerst en het meest verantwoordelijk. Neen, wij zijn zelf ook verantwoordelijk.' Wat wij zelf kunnen moeten wij in het belang van de stad en haar inwoners ook zelf doen. Want wat gebeurt er als wij de niet-sluitende begroting introduceren? Dan vergeet men de gehele de mocratie en de inspraak, dan zijn er enkele ambtenaren die uitmaken wat in Breda kan en moet gebeuren en naar mijn mening is dat het laats te wat wij ons zouden moeten wensen. Aan de andere kant wil ik be paald niet zeggen dat Breda nooit met een niet-sluitende begroting zal moeten komen, maar het zal altijd een moeilijke beslissing blijven om dat men dan het grote nadeel, ook in de democratie, ervaart. Als u zegt dat de rijksoverheidsfinanciering van de gemeenten juist is, heb ik daar kritiek op. Dat mag u gerust weten. De onderwijsuitkering is bij voorbeeld duidelijk te laag; de uitvoeringskosten van de sociale voorzie ningen die onder andere op Breda zwaar drukken moeten wij voor eigen rekening nemen en het is onredelijk dat daar geen rekening mee wordt gehouden. Het baseren op inwonersaantallen is gewoon onredelijk voor een stad als Breda, die een bepaalde functie in het gewest heeft en die in inwonertal terugloopt terwijl de functie zeker niet vermindert. Er zouden andere maatstaven moeten zijn voor de rijksuitkering aan een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 276