279 7 MAART 1974 vraagt of het college de mening is toegedaan dat er voldoende ruimte is voor een eigentijds personeelsbeleid, moet ik u zeggen dat wij niet het gevoelen hebben geen eigentijds personeelsbeleid te voeren. Na tuurlijk leven er bij ons nog wensen, maar de realisering daarvan is on der andere afhankelijk van de financiële middelen die ons ten dienste staan. De heer Kramer vraagt vervolgens of ik in enkele woorden kan zeggen wat ik onder een modern personeelsbeleid versta. Het personeels beleid als geïntegreerd onderdeel van ons totale beleid kent twee hoofd elementen: enerzijds het zo doelmatig mogelijk vervullen van de taak die ons door de gemeenschap via uw raad is opgelegd, waarvoor een op timale menselijke inzet nodig is, anderzijds het welbevinden van onze medewerkers in hun arbeidssituatie. Om die optimale inzet en het wel bevinden te kunnen realiseren moeten het werk, de werksituatie en de beloning zingevend zijn. Dit is afhankelijk van factoren als primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, van het arbeidsklimaat, van ontplooi ingsmogelijkheden voor ieders individuele capaciteiten en van de zin volheid van het werk. De heer Kramer kan waarschijnlijk met ons van mening zijn dat een volledige harmonisering van de belangen van on ze medewerkers en van het apparaat met het oog op de daaraan onder andere door uw raad opgelegde taken onbereikbaar is. Mensen en taak zijn daarvoor teveel in beweging en onze doelstellingen komen daarom overeen met het uitzetten van een koers, die wij proberen te bewaren. Overigens mag ik u misschien toch nog verwijzen naar de nota inzake inhoud en plaats van de personeelsfunctie, die wij enkele jaren geleden op tafel hebben gelegd en waarin onze visie op het personeelsbeleid uit voerig uiteen is gezet. Met betrekking tot de derde vraag van de heer Kramer is het col lege niet van mening dat de pre-pensioneringsfase tot nu toe door ons is verwaarloosd. Dat heeft de heer Kramer overigens ook niet gezegd, maar anderzijds moet wel worden gesteld dat de begeleiding naar de pensioensituatie toe zeker nog niet optimaal is. Experimenten en ont wikkelingen elders worden door ons dan ook nauwlettend gevolgd. Deze bieden ons momenteel echter nog onvoldoende houvast om daaruit di recte consequenties te kunnen trekken. Overigens moet hierbij worden aangetekend dat wij met de heer Kramer het nut van een zekere bege leiding in dezen onderschrijven, doch dat deze zaak bij ons niet de hoog ste prioriteit geniet. Ingrijpende maatregelen op dit terrein liggen ook buiten onze competentie. De vierde vraag van de heer Kramer tenslotte houdt in of er geen gevaar voor verwarring bestaat als er ook een salarisadministratie op de afdeling personeelszaken is. De afdeling personeelszaken kent op dit mo ment inderdaad een bureau salarisadministratie, maar de taakstelling daarvan is uitgebreider dan alleen maar het maken van loonberekenin- gen. De vrees, dat deze combinatie in de naaste toekomst aanleiding tot verwarring zou kunnen geven, kunnen wij niet delen. De twee fac toren personeelsbeleid en personeelsbeheer hebben elkaar nodig en beïn vloeden elkaar; bij een eventuele scheiding zou aan deze gunstige si tuatie een einde komen. Om nu te voorkomen dat ik wederom hoofdzakelijk spreek over punten, die door de heer Kramer naar voren gebracht zijn -- met na me inzake de volksgezondheid en de hart- en vaatziekten zou ik eerst sociale zaken aan de orde willen stellen. Daarover zijn hoofdzakelijk door de heer Sandberg vragen gesteld en problemen naar voren gebracht. De heer Sandberg heeft de indruk dat er in deze sector nog steeds veel instellingen zijn, die ongecoördineerd werken, elkaar overlappen en dus inefficiënt zijn. Ik moet u zeggen dat ik die indruk ook heel sterk heb,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 279