283
7 MAART 1974
Dan heb ik nog één punt.
De VOORZITTER: Ik dacht dat u de rest van de avond zou vullen.'
Wethouder DE RAAFF: Over het punt van de hart- en vaatziekten
zou veel te zeggen zijn. Er zijn twee mogelijkheden: ik kan er nu over
praten of wij kunnen dit onderwerp bij een andere gelegenheid aansnij
den. Ik zal er enkele woorden van zeggen. De heer Kramer vraagt of wij
bij de minister rijkssubsidie kunnen aanvragen. Hij heeft nog een ander
alternatief, namelijk de mogelijkheid dat wij met een kostprijsdekkend
alternatief komen. Dat kostprijsdekkend alternatief fs er al in Breda.
De experimenten, waarvan de heer Kramer spreekt en die in Tilburg,
Doetinchem en Rotterdam worden uitgevoerd, vinden niet in Breda plaats,
maar in Breda gebeurt wel iets anders. Hier wordt geen algemeen bevol
kingsonderzoek ingesteld waar iedereen voor wordt uitgenodigd, maar
een gericht bevolkingsonderzoek. De huisartsen maken namelijk uit wie
risicodragende factoren voor de hart- en vaatziekten bezit. Die mensen
sturen zij naar het vroegere consultatiebureau voor T. B. C.waar zij
worden onderzocht. Dat betekent dat in feite evenveel mensen -- name
lijk 2. 000 per jaar -- op het consultatiebureau op hart- en vaatziekten
worden onderzocht als in de andere projecten, alleen is het anders ge
organiseerd. De huisartsen werken er aan mee, zij doen een gedeelte
van het onderzoek en zoeken de mensen uit die risicodragende factoren
in zich hebben. In Tilburg bijvoorbeeld wordt iedereen onderzocht, maar
lang niet iedereen heeft risicodragende factoren. Het aantal gevallen dat
werkelijk hulp nodig heeft en dat wordt gevonden is in die andere plaat
sen veel kleiner dan in Breda. Hier is het aantal mensen dat wordt be
reikt en dat inderdaad hulp nodig heeft veel groter. Hierbij zou ik het
willen laten.
Wethouder VAN DUN: Ik ben wel eens jaloers op collega's die zo
veel ludieke elementen in hun portefeuille hebben. Deze portefeuille, die
meer uit beton, staal en soms ook wel glas bestaat, geeft vaak minder
aanleiding tot hilariteit en dat brengt vaak een stuk jaloersheid met zich.
Bij deze begrotingsbehandeling zijn er kwalitatief en kwantitatief wei
nig uitnodigingen aan mijn portefeuille gericht, zodat ik u gerust kan
stellen en minder tijd nodig zal hebben voor de beantwoording dan an
dere jaren. Naar mijn opvatting is dit na de schandalige tijdsoverschrij
ding van collega Broeders wel een zinvolle gedachte; hij heeft namelijk
net gedaan alsof er geen sanering en budgetverdeling per portefeuille is.
De functie van Breda. Daar mag ik enkele dingen over zeggen, on
danks het feit dat wij daar bij de behandeling van de Haagse Beemden
in deze raad nogal wat over hebben gezegd. Ik maak uit de algemene
beschouwingen op dat er kennelijk nog een tweetal misverstanden bestaat,
met name bij het PAK, DS'70 en D'66. Enerzijds creëert men een kunst
matige tegenstelling tussen de eigen inwoners van Breda en die anderen in West-
Brhbant, anderzijds introduceert men een spraakverwarring tussen een ge
meente, die een centrumfunctie heeft, en de hoofdstad van West-Brabant.
Als daarbij van de kant van de heer Jansen ook nog het woord "hoogmoed"
valt meen ik dat de spraakverwarring te groot is, hetgeen mij aanleiding
geeft er toch nog even op in te gaan. Voor alle duidelijkheid: wat is de
functie van Breda? Wij hebben de vorige keer tegen elkaar gezegd dat
dit de functie is, die Breda in het streekplan toebedeeld heeft gekregen.
Het is een functie, waarin een aantal voorzieningen in West-Brabant wordt
geconcentreerd; deze voorzieningen zijn van een bepaald niveau en staan
ten dienste van alle inwoners van West-Brabant. Dat zo'n concentratie van