7 MAART 1974 286 het, bij gebrek aan een normering bij rehabilitatie vanwege de landelij ke overheid, bij gebrek aan coördinatie bij de landelijke overheid tussen diverse subsidieregelingen, voor de gemeente in de directe onderhande lingen in de eerste lijn met de bewoners bijzonder moeilijk is geloofwaar dig te blijven. Wanneer de wensen van de bewoners vertaald worden in het kader van het door de gemeente haalbaar geachte -- dat is al een moeilijk proces -- vallen wij ons vaak een buil op momenten, dat wij met hogere overheden te maken krijgen, wanneer vanuit duistere laden onbekende normeringen worden geïntroduceerd die wij dan weer moeten vertalen naar de bewoners toe. Wij hebben hier al veel moeilijkheden mee gehad, concrete moeilijkheden in de relatie met de bewoners van die panden, die voor rehabilitatie in aanmerking komen. Als de heer Van Duijl dan vraagt naar inspraakmodellen bij de komende renovatie, zou ik hem willen antwoorden dat het mij zinvol lijkt de commissie open!- bare werken of de raad eens een inzicht te geven in de exacte manier, waarop de renovatie zich in samenspraak met de bewoners gaat voltrekken. Wij willen laten zien waar wij tegenaan gelopen zijn, waar wij gefaald hebben, waar wij dachten dat wij het goed deden en waar onze strategie doorkruist werd door een strategie van buiten, die wij niet altijd in het belang achten van het proces dat op gang is. De heer Crul heeft in zijn algemene beschouwing wederom naar de huurdersvereniging gevraagd. Dit is ook een probleem. Ik heb hem des tijds geantwoord dat het voor dit college een vraag is of de gemeente de meest geëigende partner is om het ontstaan van huurdersverenigingen te stimuleren. Op dat standpunt staan wij nog steeds; het is eigenlijk geen standpunt, maar een vraag. Ik vraag mij af of het niet zinvoller zou zijn dat het ontstaan van een huurdersvereniging, als belangengroepering voor hen, die een gemeentewoning of een woning van een woningbouwvereni ging hebben, zich van onderaf zou voltrekken. Dient dit wellicht te wor den begeleid door de geëigende instituten die in onze stad functioneren ter zake van het sociaal-maatschappelijk werk? Wij zijn nog niet zover dat wij als huiseigenaar kunnen zeggen; huurders, verenigt u en richt een belangengroepering op, maar wij kunnen het op dit punt mis hebben. De heer Van Duijl heeft een bijzonder interessant en ingewikkeld punt naar voren gebracht. Hij heeft namelijk gezegd dat er een volledige integratie tot stand moet komen tussen het gemeentelijk woningbedrijf en de drie woningbouwverenigingen in Breda, Ik ben het daar volstrekt mee eens en het college is dezelfde opvatting toegedaan. Het belang van de integratie is in de eerste plaats een stuk efficiency, in de tweede plaats een stuk kostenbesparing en in de derde plaats een vlottere en inzichte lijke manier op de woningnood in Breda op te lossen. Het mag de raad bekend zijn, dat in 1970, bij het eerste contact tussen de gemeente en de woningbouwverenigingen die verzameld zijn in het permanent contact orgaan, van de kant van dit college nadrukkelijk is gesteld dat wij, wan neer de drie woningbouwverenigingen zich zouden vinden in een stichting of welke andere rechtsvorm ook, die een volledige integratie van dit ge beuren zou inhouden, geen enkel beletsel zagen om het gemeentelijk woningbezit, het gemeentelijk technisch apparaat, de gemeentelijke on derhoudsdienst en het gemeentelijke administratieve apparaat onder te brengen in dit gezamenlijk collectief. Ik moet u zeggen dat daar na drie jaar praten vooralsnog weinig van terechtgekomen is. Waarom is dat niet gebeurd? Om een aantal redenen; één van de technische redenen is dat het bij elkaar voegen van vier partners uit vier verschillende structu ren -- een stichting, een vereniging, de één heeft wel leden, de ander niet, de één gaat uit van een ideologie, de ander niet -- wat moeilijk is, waarschijnlijk ook vanuit een historisch gegroeid gezicht van elk van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 286