28 17 JANUARI 1974 Ook met betrekking tot de aanwezige stille reserve valt weinig verschil te constateren tussen de cijfers van de N.S. en van de gemeen te Breda, Het college heeft een duidelijk overzicht gegeven van het kos- tenverloop van de diverse bijkomende werken, waarbij wij een samen spel van gelijkgebleven posten, meevallers en tegenvallers zien dat over het geheel genomen zelfs tot een meevaller leidt. Opmerkelijk is dat ook de kosten van openbare werken sterk meevallen. Toen ik dat las, heb ik mij afgevraagd wie er ook al weer altijd zegt dat openbare wer ken zo duur is. De eindconclusie moet dan ook zijn dat wij wel zullen uitkomen met het totale bedrag voor het hoogspoor en de bijkomende werken. Dit betekent tevens dat de aangewezen middelen per l-l-'73 nog voldoen de waren. In de brief van het college wordt een opmerking gemaakt over uit breiding van de begeleidingscommissie met raadsleden, een denkbeeld dat afkomstig is van de PAK-fractie, zodat ik er even op wil ingaan. Wij hebben dit punt in de fractie nog eens besproken en nadat wij ken nis hadden genomen van de argumenten van het college om niet tot de door ons bepleite uitbreiding over te gaan, heeft nader beraad in de frac tie tot instemming met het standpunt van b. en w. geleid. Min of meer vragenderwijs zou ik nog de volgende opmerking wil len maken. Destijds hebben wij besloten de opbrengst van het fonds gro te werken tot en met een bepaald jaar -- naar ik meen 1975 -- te blok keren voor het hoogspoor. Is het mogelijk dat hierin een wijziging komt, bijvoorbeeld doordat de inkomsten van het fonds hoger zijn dan was ge raamd? Heeft het college zich er voorts al eens over beraden wat er ver der met het fonds moet gebeuren? Er zijn verschillende beslissingen die moeten worden genomen, bijvoorbeeld of met de vorming van het fonds moet worden doorgegaan en zo ja, welke bestemming eraan gegeven moet worden. Ik kan mij voorstellen dat het college op deze vragen op dit ogenblik geen antwoord kan geven, maar ik zou gaarne zien dat het college mijn opmerkingen betrok in zijn verdere overwegingen en beraad slagingen. Wethouder VAN GRAAFEILAND: Zowel de heer Van Loon als de heer Spanjer hebben geconcludeerd dat de huidige verwachtingen binnen de ramingen vallen; de heer Spanjer heeft gezegd dat de eindconclusie met betrekking tot het financieel rendement kan zijn dat wij met de be dragen wel zullen uitkomen. Dit zal uiteraard alleen het geval zijn, wanneer de verwachtingen die wij hebben ten aanzien van de toekomstige aanneemsommen bewaarheid zullen worden. Het essentiële punt in het betoog van de heer Van Loon was de betwiste vordering van f. 920. 000,--. DeN.S. moet nog wel enige onduidelijk heid omtrent deze vordering opheffen. Het overleg dat terzake is ge pleegd met de Bredase leden van de begeleidingscommissie heeft ertoe geleid dat men tot betaalbaarstelling van de bedoelde factuur zou kun nen komen, indien van de zijde van de N.S. een bepaalde regeling zou worden getroffen. Er zou een accountantsverklaring moeten worden over gelegd, waarbij de opdracht aan de accountant in overleg met de ge meente Breda zou moeten worden opgesteld. Aan die voorwaarde heeft de N.S. tot op heden nog niet voldaan. Op 3 januari hebben wij terza ke een brief aan de N.S. gestuurd teneinde haar erop te wijzen dat de gezamenlijke opdracht aan de accountant nog niet is geformuleerd, zo dat aan het verzoek van de N.S. door ons nog niet is voldaan. Ik kan met de visie van de heer Van Loon meegaan dat er na betaling, ook al zou men dat willen, weinig meer te betwisten valt. Mijns inziens zou

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 28