291 7 MAART 1974 Tot slot heeft de voorzitter zelf gezegd dat hij moeite had met het verhaal van de heer Crul over "dat stelletje technocraten in het col lege". Collega Broeders is daar ook duidelijk over geweest en ik zal er dan ook niet op terugkomen, maar ik zou wel iets willen zeggen over de vijf voorbeelden die de heer Crul heeft gebruikt. De heer Crul schil dert de situatie van de Haagse Beemden, hij zegt dat het wel goed komt, dat de burger af dient te wachten en dat renovatie een kwestie is van het redelijk opknappen van huizen. Hij zegt dat het niet zo belangrijk is hoe dit bij de burgers overkomt. Overigens is het merkwaardig dat hij zes pagina's later zegt dat er ter zake van de renovatie een regelmatig contact met de bewoners is. Hij zegt dat de Hoge Vucht een mooie wijk is en dat men maar wat zeurt, dat op de flats in Geeren-Noord een goed toezicht is uitgeoefend en dat de bewoners het wel goed zullen vinden als wij iets voor hen doen. Ik moet u zeggen dat ik, als de heer Crul de fundamentele problemen uit mijn portefeuille op die manier aanpakt, dit een klap in het gezicht vind van de bevolking van Breda, van de ste- debouwkundige adviesraad, van de functionerende renovatiecomité's waarmee regelmatig overleg wordt gepleegd, van het komend project team Hoge Vucht, van de bestaande actiegroepen, van uw raad en van dit college, maar nog het meest een klap in het gezicht van de ambtena ren; de heer Crul neemt hen in bescherming als hij zegt "gesaneerd wordt er, de gevolgen op het menselijk vlak voor het gemeentepersoneel los sen wij later wel op", waarmee hij net doet alsof dit college het gemeen tepersoneel in het verdomhoekje zet. Dan vind ik het niet terecht als hij datzelfde gemeentepersoneel bejegent op de manier, zoals hij dat met zijn voorbeelden doet. Wethouder MANS: De buitenstaander, die vanavond de algemene beschouwingen heeft mogen beluisteren, heeft misschien de indruk ge kregen dat deze raad alles bezit behalve cultuur. U zult begrijpen dat ik mij daar totaal geen oordeel over wil aanmatigen, maar dat ik slechts wil constateren dat cultuur bezitten en praten over cultuur twee verschil lende aangelegenheden zijn. De levensstijl van onze samenleving -- zo als de heer Kramer dat heeft geformuleerd -- is meer dan een formule, net zoals cultuur veel meer is dan door vaststaande normen gereguleer de gedragingen. Twee onderdelen zijn te onderkennen in de opmerkingen, die van avond in mijn richting zijn gemaakt. Br was een aantal los-vaste vraag stellingen, die in hun formulering sporen van enig venijn en warme be langstelling combineerden, zo in de trant van: komt er nu nog een cul- tuurdienst of komt er weer wat anders? Of: och, geachte wethouder, zijn er nog wrijvingen? Aan de andere kant heeft men een aantal pogingen gedaan om zinnige opmerkingen over cultuur te maken. Straks zal ik de vragen beantwoorden, eerst wil ik graag de opmerkingen over cultuur be handelen. "Onder de maat" zegt de één, "onduidelijk" zegt de ander; ik moet stellen dat de heren volkomen gelijk hebben. Wie de argumen tatie van de heer Sandberg leest kan niet aan de indruk ontkomen dat er weinig lijn in zit. In de cultuurnota die door mijn voorganger in deze raad is gepresenteerd staat een aantal uitgangspunten, dat ook nu nog ac tueel is. Ik mag er een paar noemen: cultuur toegankelijk maken voor de gehele bevolking, coördinatie, creativiteitsbevordering voor de jeugd. Daar is later door dit college de democratisering bijgevoegd. Het zijn stuk voor stuk punten die in 1967 een beleidsombuiging hebben aangekondigd. Ik heb in deze raad meermalen gezegd dat deze uitgangsstellingen hun waarde hebben behouden en dat het college ze heeft overgenomen. Het college heeft ze niet alleen overgenomen maar ook gehanteerd. Ik noem

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 291