302
8 MAART 1974
Wethouder BROEDERS: Daarover bestaat geen verschil van mening.
Ik heb herhaaldelijk betoogd dat dit het geval is, maar dat dan wel voor
elk werk apart de gang naar de hogere overheid moet worden gemaakt.
De heer CRUL: Inderdaad, maar u hebt gisteren de indruk gewekt
dat er geen mogelijkheden meer zouden zijn en dat is niet het geval. Dat
is nu het meningsverschil dat zich eigenlijk al sinds 1968 in deze raad
voordoet: indien wij
De heer VAN LOON: Toen was u er toch nog niet.'
De heer CRUL: Nee, maar dat waren toch geestverwanten of
De heer VAN LOON; Geestverwanten? Dat gelooft u toch zeker
zelf niet.'
De heer CRUL: Mensen die zich zo hebben genoemd. U moet mij
even laten uitspreken.'
Zij hebben de bedoelde stelling al op tafel gelegd en erop gewe
zen dat de manier waarop wij de begrotingsbehandeling aanpakken niet
juist is en dat er andere mogelijkheden zijn die een beter voorzieningen
niveau in Breda kunnen bevorderen. Dit meningsverschil blijft bestaan.
De wethouder is vrij uitvoerig ingegaan op de verantwoordelijkheid.
Natuurlijk heeft Breda een eigen verantwoordelijkheid en wij moeten die
niet schuwen, maar aan de andere kant moet men constateren dat de ont
wikkelingen al geruime tijd in een richting gaan waarbij de bestaande
regelingen met zich meebrengen dat men zijn taak niet behoorlijk kan
uitvoeren. Die situatie moet men duidelijk etaleren en men moet uiteen
zetten dat in de huidige regelingen veranderingen moeten worden aan
gebracht. Het is bekend dat ook de centrale overheid in een andere rich
ting denkt en overweegt bepaalde gerichte taken die aan bepaalde ge
meenten zijn toegeschoven ook materieel te steunen. Op dit punt blijft
enig meningsverschil bestaan dat naar ik meen niet gemakkelijk uit de
weg geruimd zal worden.
Wij zijn verheugd over de reactie van wethouder Broeders op het
gebied van de permanente educatie. Dit onderwerp heeft hij positief be
naderd. Vooral met betrekking tot de coördinatie zullen wij graag acti
viteiten tegemoetzien. Wellicht is het goed erop te wijzen dat in Zweden
ongeveer 10% van het staatsbudget voor het onderwijs aan deze activi
teiten wordt besteed.
Het betoog van de heer Kramer op het gebied van de portefeuille
van de heer De Raaff --in het bijzonder inzake het personeelsbeleid
wordt door ons onderschreven. De twee criteria die de wethouder in zijn
benadering van het personeelsbeleid aanlegt en die naar onze mening in
eikaars verlengde liggen zijn: 1. het zich wel bevinden van de medewer
kers en 2, de doelmatigheid. Hij heeft gezegd dat een volledige harmo
nisatie niet mogelijk is. Als hij met "harmonisatie" bedoelt dat er geen
tegenstelling van belangen bestaat tussen de werkgever de raad en het
college -- en de medewerkers in het ambtelijk apparaat, stemmen wij
volledig met zijn uitspraak in.
Vervolgens iets over openbare werken en ruimtelijke ordening.
Wethouder Van Dun heeft gezegd dat wij in onze benadering van de Haag
se Beemden en de binnenstad de koers van het streekplan varen en dat
het standpunt van het college daarop aansluit. Wellicht heb ik mij ver
gist maar ik heb genoteerd dat hij voorts heeft gezegd dat het op peil
houden van de bevolking het criterium is dat het college hanteert, zo-