303
8 MAART 1974
dat het beleid en de activiteiten niet meer op groei van de bevolking
gericht zullen zijn. Dit standpunt is nog niet eerder vernomen: er zou
uit blijken dat de benadering volkomen veranderd is en thans aansluit bij
de mening die wij tot nu toe hebben uitgesproken. Wij zouden dit, als
ons vermoeden juist is, een verheugende gang van zaken vinden.
De VOORZITTER: Ik wijs u erop dat de tien minuten voorbij zijn.
Ik zou u graag de vier minuten die de heer Van Duijl heeft overgelaten
willen toewijzen
De heer VAN LOON: Mag ik daar straks gebruik van maken?
De VOORZITTER: Dan moet ik de heer Crul tot enige spoed manen.
Het is mij bekend dat ik in dit opzicht niets toe te wijzen heb.
De heer CRUL: Het is, zoals gezegd, van belang te weten of wij het
standpunt van het college inzake de Haagse Beemden goed hebben begre
pen.
De wethouder heeft gezegd dat de raad via de commissie vertrou
welijk over de superstore ingelicht zal worden. Met het oog op de discus
sie in de stad hebben wij daar vrij ernstige bezwaren tegen, zodat wij een
dringend beroep willen doen op het college de bedoelde inlichtingen in
een openbare commissievergadering te verstrekken.
Na vijf jaren van onderhandelingen zijn wij dan eindelijk concreet
ingelicht over de rioolwaterzuivering. Gezien de nieuwe werkwijze van
de commissies is het moeilijk te verteren dat deze mededeling nü op ta
fel komt. Het onderwerp is belangrijk en dient dan ook binnenkort in de
commissies behandeld te worden. Bestaat er overigens enig inzicht in de
mogelijke exploitatieresultaten wanneer wij de rioolwaterzuiveringsinstal
latie in eigen beheer zouden houden? Misschien verdient het toch aanbe
veling in die richting te denken.
Om het kort te houden wil ik vervolgens ingaan op de "uitsmijters".
De heren De Raaff en Broeders hebben zich emotioneel tegenover het PAK
opgesteld en wij kunnen ons dat wel voorstellen. Wij hebben volstrekt
niet beweerd dat er in het college niet sociaal wordt gedacht, maar wij
hebben slechts gezegd dat de sociale benadering op de achtergrond dreigt
te komen, hetgeen iets heel anders is dan de interpretatie die de heer
Broeders en ook enigszins de heer De Raaff aan onze woorden gaven. In
de behandeling van de sectoren van beide wethouders ervaren wij wel de
gelijk een sociale benadering; daarover willen wij geen misverstand la
ten bestaan.
In de "uitsmijters" van de heren Van Dun en Van Graafeiland zien
wij een andere wijze van reageren dan bij de andere wethouders. Het is
blijkbaar een harde en zakelijke confrontatie, die moeilijk te schatten
is. Door de fracties die deze beide heren vertegenwoordigen wordt steeds
gezegd dat geen polarisatie wordt nagestreefd, terwijl hetgeen op tafel
werd gelegd een duidelijk staaltje van polarisatie was. Wij hebben daar
natuurlijk niet zo veel moeite mee, maar zij zullen op dit punt misschien
ter verantwoording worden geroepen in hun fracties.
In zijn "bokswedstrijd" heeft de heer Van Dun ons nogal wat klappen
laten uitdelen en één van die klappen was gericht op het ambtenarencorps.
Dit heeft ons gestoord en op dit punt zouden wij gaarne een correctie wil
len horen. Duidelijk willen wij stellen dat wij in onze algemene beschou
wingen het beleid als uitgangspunt hebben genomen en op basis van dat
beleid commentaar hebben geleverd. Het beleid wordt gevoerd door het
bestuur van de stad, namelijk raad en college en het ambtenarencorps