304 8 MAART 1974 heeft daarbij een adviserende en uitvoerende taak,, Op geen enkele wij ze hebben wij welk lid van het ambtenarencorps dan ook in onze bena dering betrokken, In onze contacten -- zowel individueel als op het ni veau van de fractie met het ambtenarencorps worden wij steeds op onze wenken bediend en er bestaat een zeer goede relatie. Gaarne zou den wij dan ook zien dat wethouder Van Dun in dezen een correctie in de door hem gesignaleerde "klappen" aanbracht. Tot slot nog enkele korte opmerkingen aan het adres van de wet houder van economische zaken. Hij heeft een lang betoog van minister Boersma over het sociaal statuut aangehaald --ik heb dat ook gelezen -- maar de feitelijke situatie kent hij blijkbaar niet, hetgeen jammer is en ook wel enigszins ontstellend bij iemand die de portefeuille van economische zaken beheert. De feiten zijn geweest dat in de raad van Rotterdam een voorstel om een sociaal statuut te gaan hanteren is aan genomen. Dit besluit is de minister bekend geworden, waarop hij er eni ge kritische kanttekeningen bij heeft geplaatst. Later heeft hij er zich evenwel mee akkoord verklaard en te kennen gegeven dat Rotterdam maar met het statuut moest gaan werken. Sinds de vorige week of de week daarvoor is het statuut in Rotterdam van kracht en wordt het volledig bij het beleid betrokken. Misschien is het goed als het college, na van deze gang van zaken te hebben kennis genomen, contact met Rotterdam op neemt teneinde meer informatie te verkrijgen en met ons te bespreken. De heer SANDBERG: In het korte tijdsbestek dat ons is gegund is het mij slechts mogelijk in vogelvlucht de antwoorden van het college te behandelen. In de eerste plaats een opmerking in het algemeen. Niet alleen de uitvoerigheid van de antwoorden maar juist en vooral de betrokken heid die daaruit sprak heeft ons respect verworven. Of het nu een ludiek verpakt betoog was, de gloedvolle verdediging van wethouder Broeders of de zakelijke argumentatie van wethouder Van Dun, allen gaven blijk van een grote mate van identificatie met het werk en dat is meer dan alleen maar een prettige constatering: het is één van de redenen waarom wij wel vertrouwen hebben in dit college. In afwijking van de door b. en w. gehanteerde volgorde willen wij beginnen met het antwoord van wethouder Broeders. Dit heeft ons bij zonder aangesproken en wij zijn blij dat Breda nog mag beschikken over wethouders van zijn kaliber. Wij gaan akkoord met de door hem toege zegde inventarisatie van de subsidies die Breda verstrekt en met de voor waarden die daarbij gelden. Her. lijvig boekwerk dat hij ons toonde heb ben wij inderdaad nog niet gelezen. Mogelijk dat ik in een optimistische bui eens bij hem langskom om het op te halen. Overigens hopen en ver trouwen wij erop dat door de toekomstige inventarisatie meer duidelijk heid ontstaat, bijvoorbeeld over het "gebrek aan relatie met de Bredase burgerij" en dergelijke vage criteria die bij de subsidiëring worden ge hanteerd. Vaag is de wethouder gebleven over de sanering 1975. Wordt daar toe nu wel of niet een saneringscommissie ingesteld? Of houden wij het erop dat elke wethouder zijn eigen nummer opvoert? Wethouder De Raaff heeft een ludiek antwoord gegeven, hoewel zijn betoog een aspect bevatte dat niet lachwekkend maar veeleer enigszins belachelijk is. Wanneer wij het gezamenlijk noodzakelijk vinden dat de tweede nota huisvesting zo snel mogelijk wordt gepresenteerd, is het toch wel een mirakel dat de wethouder doodleuk zegt dat dit niet mogelijk is omdat één ambtenaar niet de mogelijkheid heeft één S twee weken ge concentreerd te werken. Als de wethouder dit staande durft te houden,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 304