8 MAART 1974 310 in onze plaats bepalen. Wij hebben gisteravond gezegd dat het geduren de vier jaar in deze raad werken een ervaringsgegeven is en onze huidi ge houding is daardoor mede bepaald. Ik wil niet stellen dat onze hou ding een soort omzien in wrok is en wij koesteren geen gevoelens van onvrede jegens personen in deze raad. Wij hebben wel harde klappen uitgedeeld en wij zijn zelf ?voor rotte vis uitgemaakt", maar wij be schouwen dit niet als een slechte ervaring. Ik meen namelijk dat dit mo gelijk moet zijn, omdat daardoor de verhoudingen scherper naar voren worden gehaald. Het louter inspelen op het monistisch karakter van de raad, waarop de voorzitter gisteravond heeft gedoeld en dat door de heer Von Schmid in het extreme is getrokken, is niet de werkwijze die wij nastreven, maar dat zult u uit ons optreden wel hebben opgemaakt. Wij hebben van de raad uit een andere benadering dan door het colle ge wordt voorgesteld. Voorstellen die door het college worden gedaan worden door ons niet altijd gewadrdeerd en dat wordt door de raad op zijn beurt weer niet bijzonder gewaardeerd; hetzelfde geldt in feite ook voor de initiatieven die wij hebben genomen. Als kleine groepering hebben wij eigenlijk geprobeerd van het werk in het veld naar het ge meentehuis te werken en wij hebben getracht het werk zoveel mogelijk naar de buurten, de wijken en de binnenstad te verleggen. Op grond van de ervaring die wij daarbij hebben opgedaan meenden wij in de eer ste plaats het gemeentelijk beleid te moeten beoordelen en deze wijze van werken zullen wij in de toekomst voortzetten. Het vorig jaar heb ik gezegd dat de werkelijke macht van de raad niet in de raad zelf maar dikwijls elders ligt. Wij zijn nog van mening dat het gemeentebestuur zich vaak het beleid uit handen laat nemen, hetgeen dan meestal om economische redenen geschiedt die dan als doorslaggevend worden ge presenteerd. Ik wil in dit verband nog even op de kwestie van Het Turfschip in gaan zoals wij die nu bezien. Gisteravond heeft één van de leden gezegd dat het met Het Turfschip nu veel beter gaat en financieel gezien is de situatie misschien inderdaad beter, Ik ben echter van mening dat dit Turfschip thans voor een bepaalde categorie in de maatschappij zeker een functie vervult, doch dat het algemeen belang van de stad meer met een meer algemene functie van Het Turfschip zou zijn gediend, waar door een drempel zou kunnen worden overschreden die thans voor zeer veel mensen en groeperingen te hoog ligt. Ik ben nog altijd van mening dat dit een gemiste kans is geweest. Het college is vrijwel altijd zeker van een meerderheid en dit be lemmert een op de juiste wijze naar elkaar luisteren. Wij menen dat de scheiding tussen conservatief en progressief in deze raad voortdurend op de voorgrond is geweest en dat deze in de toekomst voortdurend naar voren moet komen. Aangezien het college de plannen dikwijls uitslui tend onder druk van de economische omstandigheden heeft gewijzigd menen wij dat het de wezenlijkheid van de problemen vaak niet heeft onderkend. Wethouder Van Dun is daar gisteravond op ingegaan waarbij hij sprak over de problemen die zich in de Hoge Vucht hebben voorge daan. Ik mag u eraan herinneren dat ik bij de discussies over de Hoge Vucht heb gezegd dat naar mijn mening hetgeen als wezenlijk in de ge hele rapportage naar voren is gebracht niet door het college is overge nomen en in beleid is vertaald. Wij menen ook dat de houding van het college ten opzichte van het projectteam dat is voorgesteld halfslach tig is en dat er niet duidelijk wordt ingespeeld op hetgeen uit de wijk naar voren is gekomen. Men heeft nogmaals een afwachtende houding aangenomen. De heer Van Duijl is op ons standpunt ten aanzien van de Haagse

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 310