8 MAART 1974 314 De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en ik zal in de eerste plaats ingaan op enkele opmerkingen die mijn portefeuille betreffen. Met name de heer Crul heeft opnieuw in deze raad over de college vorming gesproken en uit hetgeen ik gisteren namens het college van bur gemeester en wethouders heb gezegd heeft hij de conclusie getrokken dat de situatie die zich thans bij dit college voordoet naar mijn opvattingen een ideale situatie zou zijn. Ik heb gisteren duidelijk kenbaar gemaakt dat dit naar mijn mening een goed functionerend college is dat een grote bereidheid heeft om naar elkaar te luisteren. Het woord "ideaal" heb ik niet in de mond genomen, hoewel de situatie bijna alzo kan worden ge kenschetst. Ik heb in ieder geval gisteren getracht duidelijk tot uitdruk king te brengen -- mevrouw Van Nes vind ik in dezen aan mijn zijde -- dat wij met elkaar moeten pogen een aantal kwesties te behandelen. In dit verband heb ik over eenheid van bestuur gesproken op grond van het monistisch systeem dat in Nederland wordt toegepast. Om die reden heb ik namens het college gisteren ook gezegd dat uit mijn mond geen een stemmig geluid over de collegevorming als zodanig kan worden gehoord. Natuurlijk bestaan er hieromtrent in het college bepaalde inzichten, maar het leek mij niet wijs als het college van b. en w. deze naar voren zou brengen. Bovendien heb ik het argument gebruikt dat deze aangelegen heid zich met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid buiten ons college om zal voltrekken. Dit betekent echter niet dat het college daar over niet zou mogen denken, maar het is geen onderwerp van beraad waartoe het college van b. en w. in zijn besluitvorming geroepen is. Gisteren heb ik al gezegd dat de collegeleden elkaar trachten te over tuigen en ik neem aan dat de heer Crul het met mij eens zal zijn dat het bij het bestuur heel duidelijk gaat om de argumenten die men ten op zichte van elkaar kan aandragen. Dit is geen kwestie die volstrekt ge talsmatig kan worden uitgemaakt; 3-2 kan natuurlijk de uitslag van een stemming zijn, maar het doet mij meer aan de uitslag van een voetbal wedstrijd denken. Het college tracht veel meer elkaar bij de beraadsla gingen te overtuigen, waar dit maar enigszins mogelijk is en ik zeg u eerlijk dat ik dit gewoon goed vind. Vervolgens ga ik in op een reeks opmerkingen die omtrent de re gio- en gewestvorming is gemaakt. Door verschillenden uwer is gezegd dat u niet afkerig bent van een verzwaring van de regio. U bent zelfs een stap verder gegaan door te zeggen dat u dat zou bevorderen. Deze opmerkingen acht ik belangwekkend, maar ik heb gisteren al gezegd dat er veel zal gaan gebeuren dat daarop betrekking heeft en daarom wil ik uw uitlatingen daaromtrent voor kennisgeving aannemen. Vanmorgen heeft er nog een uitvoerig gesprek tussen het dagelijks bestuur van de regio en de commissaris van de Koningin plaatsgevonden en ik moet u verzoeken met betrekking tot de voorbereiding en gezien de opvatting van de on derscheiden gemeenten die aan de regio deelnemen nog enige rust te be trachten. Gisteren heb ik al opgemerkt dat er binnen afzienbare tijd wel een novum door nieuwe situaties in West-Brabant kan ontstaan. Binnen kort kan geen wet op dit punt en geen structuurplan worden verwacht, maar het lijkt mij verstandig de ontwikkelingen af te wachten. Met na me met betrekking tot de overdracht van bevoegdheden moeten wij in de komende weken en maanden goed bezien wat er in dit opzicht mo gelijk is. Als er de komende maanden of weken ontwikkelingen op het gebied van de opdeling van Brabant in twee gewesten plaatsvinden, moe ten er naar mijn mening van de zijde van de regio Breda opnieuw initia tieven in de richting van Oosterhout en Etten-Leur worden genomen. Voorts wil ik nog iets zeggen met betrekking tot twee korte opmer kingen die ik gisteravond aan het adres van de heer Sandberg had moeten maken. Ik heb gisteren niet op zijn opmerkingen over de spreektijdplan-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 314