8 MAART 1974 320 heer Jansen heeft dus om een hearing verzocht. Het is ons bekend dat de Kamer van Koophandel voornemens is een hearing over de vestiging van een superstore in Breda te houden. Deze zal eveneens ongeveer twee maanden vóór de raadsbeslissing worden gehouden en het college heeft toegezegd alle medewerking te willen verlenen. De heer Van Duijl is blij dat van de zijde van het college de inte gratie van de woningbouwverenigingen en het gemeentelijk woningbedrijf positief wordt beoordeeld. Hij heeft in de richting van de andere frac ties een uitnodiging gedaan hun mening hieromtrent naar voren te bren gen. Ik heb begrepen dat alleen de heer Jansen daarop heeft gereageerd. Hij is er niet vóór, want hij wenst dat de vier participanten hun eigen identiteit blijven behouden, maar daarmee ben ik het niet eens. Ik heb weinig behoefte aan de identiteit van deze vier groeperingen, maar ik heb wel behoefte aan een efficiënte oplossing in tijd en kwantiteit van het probleem waar het om gaat, namelijk de woningnood in Breda. De heer Van Duijl heeft gisteravond al begrepen dat het college van zijn visie -- een volledige integratie van de drie woningbouwverenigingen en het gemeentelijk woningbedrijf -- voorstander blijft. Ik hoop dat de heer Crul mij gisteravond verkeerd heeft verstaan, maar het is mogelijk dat ik iets verkeerd heb gezegd. De heer Crul meent dat wij het handhaven van de functie van Breda in het op peil houden van de bevolking vertalen hetgeen een nieuw gezichtspunt zou zijn, maar dit is volstrekt niet de bedoeling. Toen ik gisteren over het op peil houden van de bevolking sprak, bedoelde ik daarmee het handhaven van de cen trumfunctie. In het kader daarvan moeten drie dingen blijven gebeuren. In de eerste plaats moet Breda in staat blijven zijn natuurlijke groei op te vangen, in de tweede plaats moeten wij de gevolgen van de gezinsver dunning bij nieuwbouwhuizen opvangen en in de derde plaats moet Breda conform het streekplan in het kader van de overloop van de Randstad een belangrijke functie blijven vervullen. Het is geenszins onze bedoeling de bevolking op peil te houden, maar wij willen de centrumfunctie hand haven. De laatste opmerking die ik gisteren aan het adres van de heer Crul en de PAK-fractie maakte heb ik geenszins als een bokswedstrijd of als een uitsmijter bedoeld. Dit was een zakelijke argumentatie en ik kan mij niet voorstellen dat mijn fractie er behoefte aan heeft mij daarvoor ter verantwoording te roepen. Van mijn kant is van polarisatie in het geheel geen sprake, maar als de heer Crul in zijn algemene beschouwingen een zestal punten opsomt die mij en mijn ambtenaren zeer grieven mag ik daar naar mijn mening toch wel iets van zeggen. De heer Crul heeft ge zegd dat het geenszins zijn bedoeling was de ambtenaren een klap in het gezicht te geven en dit acht ik een bijzonder plezierige opmerking. Ik blijf het echter vreemd vinden dat hij bij zijn zes stellingen enerzijds ten aanzien van de ambtenaren binnen het saneringsproces de uiterste bezorgdheid koestert en dat hij het college min of meer verwijt dat het met het rode potlood werkt. Bovendien stelt hij dat de situatie van het ambtelijk apparaat en de ambtenaren door het college als secundair wordt beschouwd en dat is uiteraard niet het geval. Ik acht overigens zijn be zorgdheid op dat punt terecht, maar ik vind het niet terecht wanneer hij opmerkt dat wij met betrekking tot de Haagse Beemden stellen dat men maar moet afwachten, dat het wel goed zal komen, en dat wij het se cundair achten hoe de renovatie bij de burgers overkomt, terwijl hij over de Hoge Vucht en dergelijke soortgelijke opmerkingen heeft gemaakt. De heer Crul moet niet stellen dat hij alleen over het college spreekt, want het zijn juist de ambtenaren die meer dan de leden van het colle ge hiermee dag in dag uit bezig zijn. Als hij beweert dat wij als voor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 320