323
8 MAART 1974
lingname zoals die door de fractie van de V. V. D. is geponeerd. Ik moet
ontkennen dat ik geen antwoord op uw vraag zou hebben gegeven. U weet
dat er een wijziging van de regeling in voorbereiding is en ik heb giste
ren al toegezegd dat die wijziging met de commissie Culturele Zaken
zal worden besproken.
De heer Kramer heeft opnieuw over de openbare bibliotheek ge
sproken. Ik meen dat hij wat dit betreft niet verontrust zou mogen zijn.
Hij weet dat er in de begroting een bedrag ten behoeve van de openbare
bibliotheek is opgenomen. Inderdaad is dit punt niet in het hoofdstuk ge
noemd, maar dit is een gevolg van het feit dat de begroting die door de
nieuwe commissie ex artikel 61 voor de bibliotheek is opgemaakt nog
niet binnen was op het moment dat deze begroting werd gedrukt. Natuur
lijk kan daarover bij het hoofdstuk Cultuur nog worden gesproken. Als ik
goed ben ingelicht is die begroting inmiddels wel binnengekomen en ik
neem aan dat u dat kunt beamen. Het is mij volledig bekend dat het
vereiste aantal te vervangen banden van 15. 000 niet kan worden gerea
liseerd. U weet dat ik vrij regelmatig met de commissie Openbare Bi
bliotheek contact heb, inderdaad is dit een probleem hetgeen ik giste
ren ook niet heb ontkend. Ik kan mij voorstellen dat de heer Kramer
zich niet zeer geholpen acht met een verwijzing naar de op stapel staan
de wet op de bibliotheken. U weet dat de inspecteur, de heer van Bet
ten, ons bij de installatie van de commissie heel nadrukkelijk heeft ver
zekerd dat die wet er dit jaar nog zal komen en uit uitspraken van staats
secretaris Meijer heb ik begrepen dat hij die wet inderdaad dit jaar nog
aan de Tweede Kamer wil aanbieden. Als dit zal gebeuren kan daarvan
zonder meer soelaas worden verwacht. Ik kan er begrip voor hebben dat
u op grond van uw verantwoordelijkheid als vertegenwoordiger van de
raad in die commissie stelt dat er aandacht aan de begroting voor 1975
ten behoeve van de bibliotheken moet worden gegeven. Dit is ook wel
juist, maar ik trachtte gisteren te demonstreren dat het college hieraan
het afgelopen jaar duidelijk aandacht heeft besteed. Ik kan niet zeggen
dat het op dit moment mogelijk is extra bedragen voor de bibliotheek
te reserveren, maar het is heel terecht nadrukkelijk de aandacht te vra
gen voor hetgeen er op het terrein van de bibliotheek noodzakelijk is.
Dit waren dan de vragen die met betrekking tot mijn portefeuille zijn
gesteld.
De heer Sandberg heeft bij zijn stellingname ten aanzien van het
geen de heer Crul heeft gezegd een persoonlijk woord tot de wethouder
van het PAK gericht en ik meen dat ik er goed aan doe daarop in het
kort te reageren. Het is duidelijk dat ik mij stel achter de uitspraken die
de burgemeester over dit college heeft gedaan. In de afgelopen vier jaar
hebben wij via overleg en door elkaar te overtuigen getracht tot beslis
singen te komen. Ik meen dat het deze raad bekend is dat ik ten aanzien
van concrete punten nooit enige onduidelijkheid heb laten bestaan. Bij
stemmingen is gebleken dat ik enige malen van het standpunt van het
college afweek, ik herinner hierbij aan de voorstellen met betrekking
tot de annexatie en de koopavond en het beruchte Oelaat-debat. De heer
Crul heeft -- dit blijkt zeker uit zijn woordkeus -- een uitgesproken me
ning over een aantal punten, dit zal u zeker na hetgeen er gisteren is
uitgesproken niet onbekend zijn. Ik meen dat wij ook daarover met el
kaar van mening mogen verschillen en daarvan is gedurende de afgelo
pen vier jaar door mij duidelijk blijk gegeven. Zowel de heer Crul als
ik bedrijven politiek op grond van dezelfde overtuiging en ik wil daar
over ook bepaald geen misverstand laten bestaan. Het streven naar een
vooruitstrevend beleid, gericht op gelijke kansen voor iedereen, is ons
gemeenschappelijk uitgangspunt en dat mag niet onder stoelen of ban-