8 MAART 1974
324
ken worden gestoken. Er bestaat met name verschil van mening tussen
de heer Crul en mij met betrekking tot de benadering van het gebeuren
in deze raad en ten opzichte van dit college. Kritiek op het beleid en
een kritisch volgen van hetgeen dit college en deze raad doen is bepaald
niet uit den boze, maar het is wel uit den boze als men zich daarover
gaat opwinden. Harde kritiek levert harde reacties op en dat is met na
me bij deze algemene beschouwingen gebeurd. Een zonder meer de vol
ledige strekking van de woorden van de heer Crul op dit moment onder
schrijven zou onlogisch en onduidelijk zijn, gezien mijn feitelijk ope
reren van dit college uit. Dit neemt echter niet weg dat er ook in dit col
lege verschillen van mening bestaan en een poging van de heer Crul dit
mede duidelijk te maken wordt door mij niet verworpen.
Wethouder VAN GRAAFEILAND: Ik wil eerst enkele korte opmer
kingen over verschillende aangelegenheden maken. De heer Sandberg
heeft nog even over de besluitvorming rond de militaire terreinen gespro
ken en hij heeft daarbij met name op het verzamelen van gegevens ge
doeld. Het was mijn bedoeling te zeggen dat er misschien in mei over
de binnenstad zal worden gesproken, maar dat dit in ieder geval nooit
een besluitvorming met betrekking tot de militaire terreinen zal gaan be
tekenen. Deze kwestie zal pas in een veel later stadium enige gestalte
krijgen en eerst dan zal dit punt relevant zijn. Bij de beschouwingen die
daaraan in het kader van de gehele beleidsvorming voorafgaan zal het
zin hebben de diverse gegevens die de heer Sandberg heeft opgesomd bij
een te harken.
Mevrouw Van Nes heeft over de functie van Het Turfschip gespro
ken en nogmaals wil ik uitdrukkelijk zeggen dat de functie en de taak
van Het Turfschip in de loop van die tijd niet zijn gewijzigd. Dit bete
kent dat de basis van haar betoog eigenlijk ontbreekt. Ik wil er haar voorts
op wijzen dat momenteel door de Bredase burgerij aanzienlijk frequen
ter van Het Turfschip gebruik wordt gemaakt dan ooit tevoren.
De heer Jansen heeft de commissie Midden- en Kleinbedrijf ten
tonele gevoerd. Hij heeft gesteld dat het huidige overleg muurvast zit
en hij concludeert daaruit dat het noodzakelijk is een dergelijke com
missie in het leven te roepen. Ik kan het echter niet met de heer Jansen
eens zijn dat het overleg muurvast zou zitten. De commissie zelf zou
graag tot een bestuurlijke reorganisatie overgaan, in die zin dat de werk
zaamheden van de commissie meer op de werkzaamheden van de Kamer
van Koophandel zouden aansluiten, waardoor één van de dingen kan wor
den bereikt waarop ook de heer Jansen aandringt, namelijk dat de overi
ge groeperingen daarbij een rol gaan spelen. In een schrijven van de com
missie M. G. B.dat bij het college is aangekaart, werd een aantal pun
ten op een rijtje gezet en het college achtte het nodig daarop te reage
ren, omdat die punten met de bestuurlijke encadrering niets te maken
hadden, maar er werden feiten geconstateerd die naar onze mening hier
en daar onjuist waren. Voor zover mij bekend heeft de commissie M.G.B.
op ons schrijven nog niet gereageerd en wij zijn derhalve in afwachting
van het antwoord terzake. Ik ben dus eigenlijk van mening dat aan de
commissie M. G. B. de gestalte is gegeven die de heer Jansen wenst.
Voorts ga ik in op het sociaal statuut en de constatering van de
heer Crul dat het toch wel wat ontstellend aandoet dat het college ken
nelijk niet weet hoe alles verder is verlopen. Ik mag hem verzekeren dat
dit uiteraard wel bekend is en dat het derhalve ook niet nodig is naar Rot
terdam te gaan om te bezien hoe men verder met dat sociaal statuut heeft
gemanoeuvreerd. De inhoud van het sociaal statuut is reeds in een bij-