334 8 MAART 1974 gesproken, waaronder de datum van overname, de vraag wat er moet wor den overgenomen --de pijp of het riool of beide de tussentijdse ex ploitatie en een aantal details. Over al die aspecten is overeenstemming bereikt. In de laatste fase, ongeveer drie weken geleden, hebben collega Broeders en ik goede hoop gehad dat wij tot overeenstemming zouden komen. Eerst één anderhalve week geleden is ons duidelijk geworden dat het waterschap niet verder dan een bedrag van 29. 000. 000, -- kan gaan. Het waterschap heeft binnen het kader van de Unie van Water schappen een methodiek ontwikkeld volgens welke bestaande rioolwater zuiveringsinstallaties in West-Brabant worden overgenomen. Het is op basis van deze methodiek dat men ook de Bredase situatie te lijf is ge gaan. Men heeft dus een bedrag van 29. 000. 000, -- genoemd, maar men heeft wel begrip voor ons standpunt dat wij naar de raad willen uit dragen. Als men echter voor Breda een andere methodiek kiest dan voor de overige overnames in dit gebied zal men tegen zijn eigen principe in handelen. In de richting van hun algemene vergadering handelt men dan niet verantwoord en daarvoor heeft dit college weer begrip. Er is derhalve een pat-stelling ontstaan, want wij kunnen gewoon niet verder praten. Wij gaan echter terug en dit betekent dat wij momenteel in het geheel geen gat van 6. 000. 000, -- in de begroting hebben, In onze gemeente is bepaalde apparatuur met een boekwaarde van 35.000.000,- aanwezig en daarmee zullen wij gaan spelen. Met betrekking tot deze in stallatie kan een exploitatie-opzet worden gemaakt en onder goedkeu ring van hogere overheden zou Breda kunnen gaan heffen. Ik meen dat deze kwestie dan op een verantwoorde wijze is geregeld. Verder wil ik niet over wetmatige aangelegenheden en dergelijke spreken, maar fi- nancieel-technisch gezien is alles rond. Het is ook mogelijk -- dat heb ik vanmiddag al getracht duidelijk te maken -- dat wij van mening zijn dat het terecht is als het waterschap dit overneemt, maar dat er een verschil van mening over 6.000.000,— blijft bestaan. Wij kunnen dan ons lot in handen van een neutrale derde, namelijk de Raad van State, leggen die een uitspraak zal doen. De heer QUADEKKER: Is die uitspraak dan bindend? Wethouder VAN DUN: Inderdaad. Ik blijf dus met de heer Van Banning van mening verschillen omdat wij op dit moment nog niet van een gat in de begroting kunnen spreken. Er zijn verschillende standpun ten, namelijk het collegestandpunt en het standpunt van het dagelijks bestuur van het waterschap. Aangezien het een collegestandpunt is wil len wij niet alleen de commissies van Openbare Werken en Financiën informeren, maar willen wij ook duidelijk een advies ontvangen over de weg die wij moeten gaan. Misschien kan er na ruggespraak met de terzake deskundigen nog een derde weg worden gevonden. De commis sies zijn naar de mening van de heren Van Banning en Crul niet geïnfor meerd. Men wist wel dat er onderhandelingen plaatsvonden, maar de laatste ontwikkeling is voor collega Broeders en mij als een volslagen verrassing gekomen. Om die reden hebben wij u op de kortst mogelijke termijn, namelijk bij deze algemene beschouwingen, geïnformeerd. Zo spoedig mogelijk zullen wij de beide commissies hierbij betrekken. Ver der kan hierover onzerzijds niets worden gezegd. Voorts kom ik op de vraagstelling van de heer Veelenturf. De dis tributieve planologie is niet toevallig door dit college bij de portefeuille van Ruimtelijke Ordening ondergebracht want dit is gewoon een onder deel daarvan, maar laten wij daarover maar niet te veel moeilijkheden maken. De zorg van de heer Veelenturf is de wildgroei van de zogenaam

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 334