337
8 MAART 1974
bruikers zullen zijn en daarvoor is nogal wat onderzoek nodig -- dit zal
naar ik aanneem hebben plaatsgevonden --en zeker informatie aan de
commissies. Hetgeen de heer Van Banning over de commissies heeft ge
zegd wordt door mij natuurlijk onderschreven, want in de commissiever
gadering van jl. vrijdag scheen het niet mogelijk te zijn op dit punt in
te gaan en er werd ook geen informatie verstrekt.
Wat betreft de leden van het waterschap is het duidelijk niet mijn
bedoeling geweest van wie dan ook verantwoording te vragen. Er zijn in
deze raad leden die bestuurslid van het waterschap zijn en het zou voor
de besluitvorming van belang zijn van deze leden te vernemen waarom
het waterschap dit standpunt inneemt en tegen welke achtergrond dit
moet worden gezien. Dit kan voor onze besluitvorming van belang zijn.
De heer KROON: Ik wil naar aanleiding van de rioolwaterzuive
ring slechts een enkele opmerking maken en een vraag stellen.
In de eerste plaats wil ik even in de historie teruggaan. Toen de
ze kwestie indertijd bij gedeputeerde staten werd aangekaart was men
vol lof over het initiatief van Breda en men overwoog nog de omliggende
gemeenten op deze installatie aan te sluiten hetgeen slechts voor een
deel is gebeurd. Ook toen waren echter de financiële consequenties van
dien aard dat zij boven de macht van Breda uitgingen en om die reden
is indertijd al gesteld dat deze kwestie buiten de begroting zou blijven,
met toestemming van gedeputeerde staten. Dit is allemaal heel aardig,
maar ik vraag mij wel af wat gedeputeerde staten doen nu wij in de pu
ree zitten en 6.000. 000, -- te kort komen. Het zou in de lijn liggen
als gedeputeerde staten de consequentie zouden nemen van hetgeen zij
indertijd hebben geadviseerd. Is het dan niet mogelijk dat G. S. en pro
vinciale staten hieraan deelnemen?
Wethouder VAN DUN: Ik meen dat het op deze tijd en in deze ver
gadering ondoenlijk is een totaal inzicht in alle "ins" en "outs" van de
ze problematiek te verschaffen, maar ik wil wel op enkele vragen in
gaan. De heer Van Banning en de heer Crul blijven zitten met het pro
bleem dat er niet voldoende informatie is gegeven en geen advies aan
de commissies van advies en bijstand is gevraagd. Ik ben echter van me
ning dat het college een machtiging heeft. Men was op de hoogte van
het feit dat er onderhandelingen plaatsvonden en ik meen ook dat het
duidelijk is dat het college nooit tot dwingende afspraken kan komen,
met wie het ook onderhandelt. Dit was gewoon een voorbereiding op
weg naar een concept-overeenkomst die door de commissies van advies
en bijstand zou kunnen worden getoetst. De mededeling is wat plotse
ling gekomen, maar dit komt door het onverhoeds uit de pas lopen van
deze onderhandelingen.
De heer Van Banning heeft gevraagd of het theoretisch mogelijk
is dat Breda zelf gaat exploiteren. Ik kan die vraag bevestigend beant
woorden, maar wij zullen daarvoor dan wel een juridische onderbouw
moeten zoeken. Dit is een probleem en met de commissies zullen wij
daarop zo gauw mogelijk moeten studeren.
De heer Froger heeft gevraagd waar het verschil tussen de .35.000.000,
en de 29. 000. 000, -- uit voortkomt, maar het is eveneens ondoenlijk
dit nu uiteen te zetten. De voornaamste oorzaken zijn echter in een ver
schil van opvatting over afschrijvingen, momenten van afschrijving en ren
tebijschrijving gelegen.
De heer Crul heeft gevraagd wat de gevolgen voor de gebruikers
zijn als Breda zelf zou gaan heffen. Hierover bestaat nog niet voldoen
de duidelijkheid, maar het college heeft de indruk dat dit voor de eerste