342 8 MAART 1974 geten en de hengelsport waarvoor vermoedelijk visvijvers nodig zullen zijn, want deze sport is in Nederland een van de meest beoefende acti viteiten. De deskundigen moeten afwegen of en in welke mate hiervoor voorzieningen moeten worden getroffen, want wij willen hierover niet in de eerste plaats een afgeronde mening naar voren brengen. De open luchtrecreatie heeft ook een economische betekenis en wij willen het werkgelegenheidsaspect daarbij beslist niet uitsluiten. Uiteindelijk hoort het aspect financiering er in deze rij zeker bij. Dit was slechts een eer ste aanzet, een inventarisatie die een gewoon raadslid in zijn vrije tijd heeft opgemaakt. Mijn slotopmerking -- deze is werkelijk goed bedoeld -- luidt dat ik benieuwd ben naar de volgende argumenten. De heer NIHOT: In de brief van het college van 25 februari 1974 over het functioneren van de raadscommissies wordt onder andere gesteld: "De commissies moeten een volwaardige adviserende rol kunnen vervul len. Om de adviserende rol goed te kunnen vervullen is een noodzake lijke voorwaarde dat de commissies over het onderwerp te voren goed ge- informeerd worden. Dit betekent enerzijds dat tijdige relevante informa tie verschaft wordt over zaken waarover te zijner tijd raadsbeslissingen genomen moeten worden. Anderzijds zullen de commissieleden op die informatie moeten inspelen om zodoende aan het meesturen door die commissies ook daadwerkelijke inhoud te geven". In het kader van het zojuist geciteerde vragen wij ons af hoe bijvoorbeeld de commissie voor Jeugd, Sport en Recreatie een volwaardige rol kan vervullen als blijkt dat haar informaties zijn onthouden, waarvan het college bij schrijven van 31 januari 1974 reeds in kennis is gesteld. Bij de gratie van het toe val -- aan dit toeval heeft de wethouder zelf meegeholpen -- kwam een en ander aan het licht en werd alsnog bij schrijven van 4 maart aan de commissieleden die inlichting verstrekt, zonder dat de commissie als zodanig daarmee nog iets voor de thans aan de orde zijnde begroting kon doen. Het gaat hierbij om de algemene subsidie aan de sportverenigin gen die blijkens de begroting 1974 van de Gemeentelijke Sportstichting Breda met 0, 50 per lid en 5, -- per team zou worden verhoogd. Bij een bezoek aan de heer Tossings op 27 februari bleek mij dat de Sportstichting reeds bij brief van 31 januari aan het college heeft doen weten dat de hier bedoelde subsidie wegens niet te overziene omstandig heden niet op tafel kan worden gebracht. Door deze gang van zaken is de commissie volkomen buiten spel gezet en slechts de raad kan nog voor komen dat de sportverenigingen het slachtoffer van -- zacht gezegd -- een onzorgvuldig beleid worden. Zij worden inderdaad het slachtoffer omdat door het college bij raadsbesluit van 14 februari 1974, bijlage63, wel de winst door middel van een verhoging van de tarieven voor de sportaccommodaties kan worden binnengehaald, maar de via de begro ting toegezegde verhoging van de subsidie teniet wordt gedaan. Men moet dus meer betalen en men zal minder krijgen. Ik spreek dan nog maar niet over de steeds verderschrijdende geldontwaarding en het feit dat ook op andere gebieden de kosten zich voor deze sportverenigingen in een nog steeds stijgende lijn bewegen. Als ooit is aangetoond dat de commissies niet goed kunnen functioneren is dit toch wel een markant voorbeeld van de wijze waarop het niet moet. De wethouder heeft gisteravond laat of misschien vanmorgen vroeg gezegd dat hij wil bezien of door verschui vingen de benodigde gelden kunnen worden vrijgemaakt. Ik heb geen enkele reden aan de oprechtheid van de bedoelingen van de wethouder te twijfelen, maar uit de mond van de heer Tossings -- een eveneens respectabel mens -- heb ik vernomen dat binnen de begroting geen mo-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 342