363
8 MAART 1974
ten ons regelmatig tot het ministerie van binnenlandse zaken om deze
kwestie met klem aan de orde te stellen. De resultaten bij het ministe
rie zijn tot nog toe beperkt; als ik het wel heb heeft de minister beloofd
na te gaan of het politiepotentieel moet worden versterkt, maar op dit
ogenblik zijn nergens duidelijke resultaten geboekt.
Vervolgens wil ik nog enkele andere opmerkingen maken. Ik ben
de heer Kroon dankbaar voor zijn opvatting dat de commissie openbare
orde goed functioneert, die naar ik meen vrij algemeen door de commis
sie wordt gedeeld. Er bestaat dan ook natuurlijk geen enkele twijfel ten
aanzien van de vraag die de heer Crul heeft gesteld over de verantwoor
ding ingevolge artikel 129 van de gemeentewet die ik in deze raad als
burgemeester en hoofd van de politie dien af te leggen. Ik meen dat er
altijd de nodige royaliteit is betracht, zoals ook tot uiting komt in de
uitgebrachte nota. De heer Crul heeft gevraagd naar de bedoeling van
de passage in de aanbiedingsbrief waarin wordt gezegd dat ik de nota
aanbied als hoofd van de politie van deze stad in overleg --en naar ik
meen te mogen zeggen ook in overeenstemming -- met de commissie
openbare orde. Met deze passage bedoel ik te zeggen dat ik op grond
van de verantwoordelijkheid als hoofd van de politie ook de verantwoor
delijkheid wens te dragen voor de inhoud van de nota openbare orde en
dat het mij bijzonder verheugt dat dit geschiedt in overleg en in over
eenstemming met degenen die mij als lid van de commissie bij dit werk
willen steunen. Dit is de bedoeling: het duidelijk traceren van de ver
antwoordelijkheid voor de burgemeester en daarnaast blijdschap en een
zeer positieve instelling met betrekking tot hetgeen de commissie open
bare orde wil doen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Nihot wijs ik hem
er op dat hij uiteraard van het hoofd van de politie nog antwoord op zijn
vragen krijgt. Daarbij wil ik eerlijk erkennen dat ik het antwoord op zijn
vragen even heb aangehouden omdat ik op de dag van verzending de vra
gen van de heer Aarts zag, waarover de heer Nihot in zijn betoog even
eens heeft gesproken. Op dit ogenblik kan ik niet nauwkeurig traceren of
de uitdrukkingen die de heer Nihot in zijn vraag nr. 3 noemt inderdaad
zijn gebezigd. Ik weet met andere woorden niet of inderdaad het advies
is gegeven geen stappen te ondernemen omdat er anders wraakoefeningen
te verwachten zouden zijn. Op het ogenblik probeer ik de juiste toedracht
nog na te gaan maar voor het geval dat deze uitlatingen inderdaad zijn
gedaan mag men nu al van mij weten dat ik dergelijke uitspraken volstrekt
onjuist acht. Ik kan echter niet geloven dat deze gebeurtenissen zich inder
daad zouden hebben voorgedaan, maar ik zal dat verder nagaan.
Met betrekking tot de strafmaat en de strafbehandeling is de heer
Nihot bij mij aan het verkeerde adres. Ik moet er op wijzen dat de poli
tie een tweeledige taak heeft: naar de kant van de justitie en naar de kant
van de openbare orde en de burgemeester. Met opmerkingen over de straf
maat, die de heer Nihot blijkbaar te gering acht, is hij bij mij aan het
verkeerde adres, waarop ik hem op grond van de spreiding van de verant
woordelijkheid in dezen duidelijk moet wijzen.
De heer Jansen heeft nog enkele vragen gesteld over de hoge cij
fers die ik gisteravond heb genoemd in verband met misdaad, verkeers
ongevallen en processen-verbaal. Ik ga deze cijfers nu niet herhalen. Er
valt een kleine stijging te constateren, hoewel deze op het gebied van
de misdaad wel meevalt. De heer Jansen heeft een vraag gesteld in ver
band met het percentage; daarover heb ik gisteren geen mededeling ge
daan en dat heeft de heer Jansen blijkbaar gemerkt. Ik wil het percen
tage nu wel geven, want ik moet per slot van rekening de mededelingen
ook een beetje spreiden.' Het oplossingspercentage in Breda bedroeg over