364
8 MAART 1974
1973 46,6 Ik heb gisteren het aantal gevallen genoemd dat 4,410
bedroeg en aan de hand daarvan k.an men zelf de gewenste aantallen
uitrekenen. Het percentage bedroeg in 1972 43 °Jo,
De heer Van Duijl en anderen hebben opmerkingen gemaakt over
de preventie en de oorzaken van de misdaad. Het antwoord is eigenlijk
door de heer Van Duijl zelf gegeven. Natuurlijk ben ik het met hem
eens dat naar die oorzaken moet worden gezocht en in dit verband heeft
de heer Van Duijl over de "wortel" van de verschijnselen gesproken en
daarbij het woord "mentaliteit" gebruikt, wat ik goed kan begrijpen. Als
ik echter spreek als degene die verantwoordelijk is voor de openbare or
de, kan ik hierop thans geen antwoord geven. In de maatschappij zijn
vele organisaties die hier iets aan zouden kunnen doen. Het is de instel
ling van de politie dat zij zich op die "wortel" richt en dat zij in over
leg -- ik noem de organisaties niet met name -- nagaat waar de oorza
ken liggen. Men mag weten dat de bedoelingen van de politie in deze
stad in deze richting gaan.
De heer Kroon heeft nog eens gewezen op de sociale aspecten van
de taak van de politie die in de nota duidelijk zijn omschreven. Ik ben
een voorstander van het instituut van wijkagenten, dat geleidelijk wordt
uitgebreid. De taak van een wijkagent is zeer moeilijk, zoals ik verle
den week nog heb ervaren toen ik een wijkagent die met pensioen ging
mocht onderscheiden. Er zijn niet veel mensen die geschikt zijn voor
deze taak en bovendien nog bereid zijn haar uit te voeren. Desondanks
ben ik evenals de commissaris van politie en de raad van mening dat
wij dit instituut geleidelijk moeten uitbreiden. Men kent de problemen
in de stad, bijvoorbeeld bij het woonwagenkamp waar in dit opzicht veel
is bereikt. Wij zullen hieraan werken, waarbij ik echter niet kan belo
ven dat er binnen afzienbare tijd van een verdubbeling sprake zal zijn.
Dat dit onderwerp onze volle belangstelling heeft zal de raad overigens
bekend zijn.
De heer VAN DUIJL: Uw antwoord op mijn betoog roept bij mij
een probleem op dat ik op dit ogenblik niet zonder meer kan oplossen.
U onderschrijft de gedachte die ik heb uitgesproken dat de groei van de
criminaliteit samenhangt met een duidelijke mentaliteitsverandering,
maar de moeilijkheid ontstaat wanneer men zich de vraag stelt wat wij
er aan doen. Aangezien de politie een duidelijk omschreven taak heeft,
ligt het waarschijnlijk niet direct op haar weg iets aan de gewenste "men
taliteitsbeïnvloeding" --in gunstige zin --te doen. Men kan zich even
wel afvragen wie er dan wel iets aan doet: dat is juist de kern van de
zaak. Door alleen te erkennen dat het probleem bestaat lost men het niet
op, doch men moet er iets aan doen. Wellicht kunt u hierover nog iets
zeggen.
De heer NIHOT: Naar ik meen is er tussen u, mijnheer de voor
zitter, en mij sprake van een vorm van kortsluiting. Weliswaar heb ik
over de strafmaat gesproken, maar ik deed dit in een ander verband dan
u meende daaruit te moeten opmaken. In eerste termijn heb ik gezegd:
"In verband hiermee komen wij tot de vraag of de oorzaak van het steeds
toenemende agressief optreden van individuen niet eerder moet worden
gezocht in al te milde strafbehandeling in de gevallen waarin de poli
tie wel actief is opgetreden. Wij geloven dat daarin eerder de oorzaak
van een mogelijk aanwezige frustratie bij de politie ligt
Een tweede opmerking is de volgende. Als men door onze stad
gaat, komt men tot de ontdekking dat op allerlei plaatsen politieel op
treden nodig is. Misschien mag ik in dit verband even teruggaan in de