370 8 MAART 1974 de motie van de K. V. P. -fractie over de integratie van woningbouwver enigingen en gemeentelijk woningbedrijf, Deze integratie acht ik nastre venswaard, maar ik meen dat het aannemen van een motie op dit ogen blik niet het juiste gebaar is om de woningbouwverenigingen nogmaals te wijzen op het streven van de gemeente naar integratie. Maandelijks worden gesprekken met de woningbouwverenigingen gevoerd, waarvan wij de notulen in de commissie voor openbare werken kunnen nalezen. Er is alle gelegenheid te reageren op deze notulen en de inhoud van de gesprekken, hoewel bijna geen van de leden daar ooit gebruik van maakt en er in feite bijna nooit iets over dit onderwerp wordt gezegd. Alleen om die reden ben ik al van mening dat deze kwestie door de K.V.P. -fractie duidelijker in de commissie aan de orde gesteld had moeten worden, zo dat wij er daar terecht over hadden kunnen spreken. Overigens zou ik liever zien dat dit aspect van volkshuisvesting in een commissie voor de volkshuisvesting zou worden behandeld. Inder tijd heb ik voorgesteld van de commissie voor openbare werken een apar te commissie voor de volkshuisvesting af te splitsen, omdat ik van me ning was dat de problemen van de volkshuisvesting in de commissie voor openbare werken niet voldoende aan de orde kwamen. De andere com missieleden waren deze mening niet toegedaan: zij vonden dat er vol doende aandacht aan de volkshuisvesting werd geschonken. Naar aan leiding van de ingediende motie ben ik eens te meer tot het standpunt geraakt dat het nodig zal zijn een commissie voor de volkshuisvesting in te stellen, terwijl ik bovendien van mening ben dat de raadsleden die in die commissie zitting hebben daar over dergelijke punten moe ten spreken. Ik steun de motie derhalve op dit ogenblik niet, want ik acht haar een zinloos gebaar. Met het antwoord van de wethouder aangaande de sociale woning bouw ben ik niet zo gelukkig. De techniek van verschuivingen in grond prijs in bestemmingsplannen wordt in deze gemeente wel vaker toege past, zoals bijvoorbeeld bij Princenhage-West. Tekorten op het ene com plex worden dan toegerekend aan het andere complex. Mijns inziens is dat geen juiste procedure, doch zou men moeten uitgaan van de gebruiks waarde van de grond en op basis daarvan de prijs die men wil betalen vast stellen. Hierbij moet men te werk kunnen gaan aan de hand van het ge hele budget van de gemeente. Ik ben van mening dat de tekorten niet aan andere bestemmingen opgelegd moeten worden. Deze methode van spreiding van de grondkosten acht ik onjuist en ik hoop daar dan ook bij een volgende gelegenheid nader op in te gaan. Over de overlegstructuren bij de renovatieprojecten blijf ik met de wethouder van openbare werken van mening verschillen. Ik blijf bij mijn opvatting dat renovatie een proces is en wel een groepsproces, zo dat een persoon die in het groepswerk is opgeleid zou moeten worden ingezet. De sociale werksters van het woningbedrijf zijn hiervoor niet speciaal toegerust en zij hebben hier bovendien geen tijd voor, doordat zij zeer veel andere dingen aan hun hoofd hebben en niet speciaal voor dit doel zijn ingezet. Het lijkt mij dan ook onjuist hun deze taak nu toe te schuiven. Naar ik meen beoordelen wij de inhoud van dit werk verschillend: de wethouder beschouwt de begeleiding als een toegevoeg de activiteit die door de sociale dienst kan worden uitgevoerd, terwijl ik daarentegen van mening ben dat wij zouden moeten proberen een mo del te vinden voor de algehele begeleiding van het groepsproces. Van de brief van de actiegroep "Westeinde" was mij niets bekend, hetgeen de wethouder wellicht zal verbazen omdat ik nogal eens con tact met deze groep heb. Ik kan mij heel goed voorstellen dat deze brief is verzonden. Zoals ik heb gezegd hebben wij in Westeinde zeer inten-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 370