373
8 MAART 1974
ben vóór coördinatie en overleg, maar tegen een vérgaande integratie
en zal daarom de motie niet steunen.
De VOORZITTER: Ik zal nu even de "tussenstand" mededelen:dat
is misschien wel een aangename afleiding. De K. V. P. heeft nog 38 mi
nuten, het PAK 24, de V.V.D» 37 en de protestants-christelijke fractie
is volstrekt uitgepraat: deze laatste fractie heeft zelfs een tekort, ikhoop
dat men daar rekening mee houdt en niet te veel bij anderen leent.' D'66
heeft nog 1 minuut, de heer Von Schmid 7, de heer Jansen 9 en de frac
tie van "Bredase Belangen" moet ik eveneens teleurstellen: zij heeft een
ernstig tekort, namelijk reeds 7 minuten. Ook enkele leden van het col
lege zijn al uitgepraat, maar daarover zal ik verder geen mededelingen
doen.'
De heer FROGER: Dat is niet eerlijk: zij zijn groot en wij zijn klein.'
Wethouder VAN DUN; Aangezien ik het woord krijg, ben ik kenne
lijk nog niet aan tijdsoverschrijding toe.'
Laat mij proberen uiteen te zetten welk standpunt het college in
neemt naar aanleiding van de uitnodiging die de heer Van Duijl gisteren
heeft uitgesproken en naar aanleiding van de opvatting die in de vandaag
ingediende motie van mevrouw Van Rooij is neergelegd.
De heer Froger heeft gezegd dat er vier groeperingen zijn die zich
bezighouden met sociale woningbouw --de gemeente doet dat niet meer,
zodat wij op dat punt alleen te maken hebben met de drie woningbouw
verenigingen --, alsmede met het beheer, de toewijzing en het onder
houd van woningen. Terecht heeft de heer Froger gezegd dat deze groe
peringen zijn ontstaan op grond van eigen situaties en historische gege
vens, maar dat daarin aanleiding gevonden zou kunnen worden niet met
elkaar te praten geloof ik niet. Mijns inziens is de oorzaak van het moei
zaam verloop van het overleg daarin niet gelegen.
Zoals de heer Kroon terecht heeft opgemerkt, zijn wij drie en een
half jaar geleden met spoed begonnen aan beraad met de drie woning
bouwverenigingen. De eerste vraag die onzerzijds aan alle vier de part
ners -- dus ook aan ons eigen woningbedrijf -- is gesteld, luidde: "Wat
is uw doelstelling?" Zonder uitzondering hebben alle vier de partners ge
antwoord dat hun doelstelling het leveren van een bijdrage aan de oplos
sing van de woningnood en aan een sociaal huisvestingsbeleid inhield. Er
bestaat geen verschil van mening over de doelstelling; deze is van alle
vier de partners exact dezelfde. Mijn simpele constatering op dat ogen
blik was dat vier groeperingen die onweersproken dezelfde doelstelling
hebben het werk beter samen zouden kunnen doen. Door samenwerking
komt men immers tot "pooling" van deskundigheid, tijd, geld, moeite
en inspanning. Ik heb gevraagd of men bereid was tot samengaan en op
deze vraag is ontkennend geantwoord.
Aan het adres van de heer Van Banning wil ik dan ook de volgende
opmerkingen maken. Hij heeft gevraagd of ik het standpunt van de wo
ningbouwverenigingen over de wenselijkheid van integratie zou kunnen
weergeven en het lijkt mij duidelijk dat dit standpunt afwijzend is. De
woningbouwverenigingen willen echter wel iets anders, waarvoor wij ze
overigens niet kwaad hoeven aan te kijken omdat dit voortvloeit uit hun
politiek; bij elke bijeenkomst wordt aangedrongen op overdracht van het
gemeentelijk woningbezit aan de drie woningbouwverenigingen. Zoals
men weet is sinds 1969 het standpunt van de minister dat het bouwen in
de sociale sector geen taak van de gemeente meer is en dat eigenlijk
ook het beheer niet in handen van de gemeente zou moeten zijn, zodat