375
8 MAART 1974
sie op de spreiding van grondkosten, Ik meen dat wij dit meningsverschil
hier niet tot in laatste instantie moeten bespreken. Met betrekking tot
de begeleiding bij renovaties heeft zij een misverstand tussen het colle
ge en haar gesignaleerd. Van de kant van het college is naar ik meen
duidelijk gezegd wat wij proberen te bereiken en ik ben bereid de con
sequenties te trekken wanneer wij in de commissie voor openbare wer
ken een beter standpunt bereiken bij de uitvoering van de toezegging
aan de heer Van Duijl inzake een overzicht van de gevolgde handelwij
ze en de knelpunten.
De heer Van Caulil heeft een vraag gesteld over de stedelijke her
verkaveling, waarbij Breda wederom de primeur had. Zoals men weet
worden hierbij drie fasen gehanteerd: fase 0, fase 1 en fase 2. Fase 0 --
het vooronderzoek -- is afgesloten en daaromtrent is rapport aan de raad
uitgebracht. Bovendien is op grond van een anderhalf jaar geleden geno
men raadsbesluit een voorfinanciering van de Heidemaatschappij tot stand
gekomen. Wellicht is in de vergetelheid geraakt dat wij om fase 1 --
de studie zelf, het ordenen van het gebied en de daaruit voortkomende
voorstellen -- uit te voeren eerst subsidie van het rijk moeten kunnen
verwachten. Wij hebben een bezoek gebracht aan de toenmalige staats
secretaris Buck, die subsidie heeft toegezegd voor fase 0 en fase l.maar
tot de dag van vandaag is daar niets van gekomen. De heer Buck is nu
opgevolgd door de heer Schaefer en wij hebben goede hoop dat deze de
toezeggingen van zijn voorganger zal uitvoeren. Zodra ons een subsidie
toekenning van het rijk heeft bereikt, wordt de stedelijke ruilverkaveling
weer opgenomen waarbij wij verder zullen gaan op het punt waar wij
zijn opgehouden. Het achterwege blijven van de toekenning van de sub
sidie is op het ogenblik de reden van het staken van de activiteiten»
De VOORZITTER: Er is een motie ingediend waarvan de inhoud
de raad bekend is. Ik stel vast dat de indieners de motie handhaven. Het
stuk heeft op het ogenblik geen financiële consequenties, zodat ik meen
dat wij zouden kunnen overgaan tot stemming.
De heer VAN BANNING: Graag zou ik mijn stem willen motiveren.
Naar ik meen vraag ik mij met recht en reden af waar de zo veel geroem
de inspraak nu blijft. Men kan de inhoud van de gevraagde uitspraak ver
zwakken door te zeggen dat er iets wordt nagestreefd maar als er bij mo
tie een voorstel aan de raad wordt gedaan moet daaraan een ernstige re
den ten grondslag liggen. Ik meen dan ook dat er overleg met de woning
bouwverenigingen gepleegd moet worden.
Als argument wordt aangevoerd dat de bestuurders van woningbouw
verenigingen per slot van rekening vrije-tijdsbesteders zijn. Dat is een
prachtig argument om straks ook de gemeenteraad aan de kant te zetten,
want wij zijn allen vrije-tijdsbesteders. De aangevoerde argumenten spre
ken mij niet aan. Terecht is opgemerkt dat wij in ons programma altijd
aandacht voor het particulier initiatief hebben opgenomen. De wethou
der heeft gezegd dat wellicht verbetering noodzakelijk is maar dat de
woningbouwverenigingen hun werk goed hebben gedaan en dat is voor mij
aanleiding de motie niet te steunen.
Mevrouw VAN NES-BRANDS: In eerste termijn heb ik al gezegd dat
de K. V. P. -fractie als deze kwestie zó dringend is -- en dat is zij inder
daad -- in de commissie voor openbare werken met een initiatief-voorstel
had kunnen komen. Wij hadden dan wellicht de woningbouwverenigingen
kunnen uitnodigen voor een gezamenlijk gesprek. De thans gevolgde me
thode acht ik onjuist.