386 8 MAART 1974 De heer Van Os heeft het betoog van mevrouw Willems onderschre ven. De vragen die hij heeft gesteld heb ik grotendeels betrokken bij mijn beantwoording tot nu toe. Tijdens de algemene beschouwingen heb ik, toen de heer Van Os niet aanwezig was, toegezegd dat ik in het overleg over de coördinatie en het initiatief op het gebied van de permanente educatie graag zal ingaan op de behoeften die aanwezig zijn. Inmiddels heb ik begrepen dat in het bijzonder bij het avondcollege behoefte aan overleg bestaat. De heer Van Os heeft gezegd dat hij kennis droeg van bepaalde opvattingen in deze richting en als hij op de hoogte is van het bestaan van nog meer van dergelijke standpunten, zal ik dat graag van hem vernemen, opdat het overleg nog gemakkelijker tot stand kan ko men. De heer Gielen heeft opmerkingen gemaakt over de "leerplicht - uitzitters". Het contact met de rijksoverheid is de laatste weken bijzon der intensief geweest en wij hebben de verwachting dat dit tot resultaat zal leiden. Inlichtingen daarover zullen de raad tijdig bereiken en zul len naar ik aanneem in eerste instantie aan de commissie voor onderwijs worden verstrekt. Ik ben van mening dat er tijdig vóór het volgende school jaar iets zal moeten gebeuren, omdat wij anders voor deze activiteit weer een jaar missen. Bij het begin van het schooljaar moet een en ander ge reed kunnen zijn. Het rapport van de sociografische dienst waaruit blijkt dat er bij het onderwijs vrij veel lokalen zullen vrijkomen heeft ertoe geleid dat in het college de beslissing is genomen dat een plan zal worden opgesteld als richtsnoer voor de outillage van de scholen in de gehele stad. Daar bij zal nagegaan moeten worden welke scholen eventueel zouden kunnen vrijkomen, terwijl rekening zal moeten worden gehouden met de moge lijkheid van het samengaan van bepaalde scholen, alsmede met de in tegratie van kleuter- en basisonderwijs. Wanneer met betrekking tot dit alles van gemeentewege een plan is opgesteld, zal goed overleg met het onderwijs moeten volgen, aangezien men daar uiteindelijk de beslissing zal moeten nemen. Voor de handelwijze die wij ons voorstellen hebben wij twee motieven. In de eerste plaats zijn er met dit alles uiteraard fi nanciële belangen gemoeid, maar een belangrijker motief is nog dat wij van mening zijn dat een goede ontwikkeling van het onderwijs hierbij ge baat kan zijn. Ook hierover zullen zo nodig tussentijds inlichtingen wor den verstrekt. Ik moet bekennen dat het verzoek van de heer Gielen een tijdstip te noemen in verband met het schoolzwemmen mij enigszins in moei lijkheden brengt. Naar ik heb begrepen is mijn collega Mans uitvoerig op de kwestie van de schoolinstructiebaden ingegaan en ik weet niet of hij kan zeggen wanneer de bouw verwacht kan worden. Mij staat dit thans niet geheel duidelijk voor ogen en ik zie aan mijn collega dat hij het ook nog niet precies weet. Ik meen dat wij kunnen toezeggen dat wij zodra wij iets meer weten daarvan mededeling zullen doen. De schooladvies- en begeleidingsdienst is al aan de orde geweest. De heer Gielen heeft gezegd dat de inpassing van het schoolmaatschap- pelijk werk in het team dat zich bezighoudt met de begeleiding van scho len aan de orde dient te komen; daarmee ben ik het van harte eens. Daar bij wil ik aantekenen dat het mijns inziens belangrijk is dat het school- maatschappelijk werk wordt ingebouwd in de schooladvies- en begelei dingsdienst en dat er goede relaties worden onderhouden met het maat schappelijk werk buiten de school in de wijk. De aanvraag om rijkssubsidie is ingediend en hoewel wij daarover in het college geen overleg hebben kunnen plegen, meen ik te kunnen vaststellen dat de ingediende motie een ondersteuning is van activitei-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 386