391 8 MAART 1974 "Beyerd-commissie" van de culturele raad heeft eind september 1972 haar werkzaamheden afgesloten met het rapport "Schets van een cultu reel centrum", waarvan de inhoud de raad bekend is, onder andere door de hearings die zijn georganiseerd. Het college van burgemeester en wethouders heeft een projectgroep ingesteld die in oktober 1973 een no ta heeft uitgebracht. Deze nota is in de commissie voor culturele zaken op 3 januari besproken, ook tezamen met de culturele raad. De nota van de projectgroep is in onze fractie positief ontvangen. Ook wij kiezen voor het model van een centrum voor cultuurbehartiging dat moet worden beschouwd als een overleg- en samenwerkingsstructuur in de gemeente tot beleidsvoering in de culturele sector. De belangrij ke uitgangspunten hierbij zijn: inschakeling van de rechtstreeks betrok kenen, een integraal beleid en overdragen van verantwoordelijkheid door de instelling van een commissie ex artikel 61. Deze uitgangspunten spre ken onze fractie bijzonder aan en wij zouden niets liever willen dan dat op de kortst mogelijke termijn de besluitvorming in deze raad tot stand komt, zodat het centrum gerealiseerd kan worden. Ook wij willen een evaluatie van de thans functionerende commis sies ex artikel 61 niet uit de weg gaan. Hoewel een dergelijke evaluatie nuttig is, hoeft de instelling van het centrum daarop onzes inziens niet te wachten. Omtrent het cultureel centrum bestaan nog veel vragen. De wet houder heeft de mening van de commissie overgebracht aan het college. In de commissie heb ik sterk gepleit voor een gefaseerde uitvoering van het centrum, In concreto wil ik twee vragen stellen, 1. Kan de wethou der ons verzekeren dat het preadvies van het college nog in deze raads periode behandeld zal worden? 2. Op welke termijn kunnen wij het pre advies tegemoet zien? Vervolgens iets over de toneelsituatie in Brabant. In de juniverga- dering van de raad is uitvoerig aandacht besteed aan het preadvies met betrekking tot de gemeenschappelijke regelingen voor het Brabants Or kest, het Zuidelijk Toneel, alsmede de subsidiëring van Proloog. Ik ga de discussie niet meer herhalen, aangezien iedereen in de notulen kan lezen wat er is gezegd. Na de debatten werd in de raad besloten de ge meenschappelijke regeling voor het Brabants Orkest met drie jaar te ver lengen en de gemeenschappelijke regeling voor het Zuidelijk Toneel met ingang van 1 september 1974 te beëindigen en een nieuwe gemeenschap pelijke regeling in te stellen, voor de periode van één jaar, eindigend september 1975, onder voorwaarde dat gedeputeerde staten een werkgroep zouden instellen om de behoefte aan beroepstoneel in deze provincie te onderzoeken. Op 1 januari 1974 zou een interimrapport worden uitge bracht. In de derde plaats zou de subsidie voor Proloog met één jaar wor den verlengd tot 1 september 1975 onder soortgelijke voorwaarden als zo juist genoemd. In de discussies in de raad en in de commissie voor cultuur heeft de wethouder van cultuur er telkens weer op gewezen dat de afspraken op losse schroeven zouden komen te staan, wanneer één van de subsi diërende overheden anders zou besluiten. Zelfs zijn, als één schakel in de keten vervalt, de overige subsidiënten ontheven van het besluit tot subsidiëren. De raden van de vier grote gemeenten en provinciale sta ten hebben conform het unanieme advies van het subsidiëntenoverleg besloten. Na het onderzoek van de provinciale werkgroep zal er dege lijk materiaal zijn om in de raden en de staten rreer inhoudelijk te dis cussiëren en adequate besluiten te nemen. Dat er zeer verschillend wordt gedacht over de toneelsituatie in Brabant en de ontwikkelingen hoeft nau welijks gezegd te worden. In deze raad is de discussie daarover nog niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 391