18 APRIL 1974 462 Wethouder VAN DUN: Naar aanleiding van het voorstel tot het ver lenen van financiële steun aan de bouw van 300 portiekwoningen in "Ho ge Vucht III" zijn naar ik meen enkele opmerkingen gemaakt die aan het onderwerp zelf voorbijgaan: daarin heeft de heer Geene gelijk. Per soonlijk meen ik dat hij geen gelijk heeft wanneer hij meent dat het stuk ontdaan had moeten worden van de randproblematiek, zodat een eenvou dig voorstel aan de raad had kunnen worden voorgelegd dat in het kader van de vergaderorde geen mogelijkheid bood tot het spreken over andere onderwerpen. Ik meen dat b. en w, steeds worden gedrongen in de rich ting van een dualiteit. Enerzijds willen zij de raad een redelijk besluit vormingsproces voorleggen, anderzijds willen zij de raad de informatie verschaffen waarop deze naar hun overtuiging recht heeft. Wanneer wordt gesproken over één onderdeel van de randbebouwing terwijl bekend is dat de randbebouwing als geheel geregeld aanleiding heeft gegeven tot discussies in deze raad, meent het college dat het cortect is daarbij ook de andere aspecten van het wel en wee van de randbebouwing te etaleren, In dat opzicht verschil ik persoonlijk van mening met de heer Geene. Zonder de andere sprekers te kort te willen doen meen ik dat het pièce de résistance van deze discussie wordt gevormd door de vragen van mevrouw Van Nes. De beantwoording daarvan zou ik tot het laatst wil len bewaren. De heer Van Caulil heeft zich namens het C. D.A. akkoord verklaard met het voorstel. Hij heeft gevraagd wat de huur van de te bouwen flats in werkelijkheid zal bedragen. In het voorstel is duidelijk sprake van de ren- dementshuur, die 137, 30 bedraagt. De heer Van Caulil weet evengoed als ik welke correcties bij de afwikkeling van het te nemen raadsbesluit nog dienen te worden aangebracht. De heer Van Caulil en mevrouw Van Nes hebben een opmerking gemaakt over de kwestie van de leegstand, waarover ik geen misverstand wil laten bestaan. Mevrouw Van Nes heeft een historisch overzicht gege ven van de belangrijkste gebeurtenissen in verband met het winkelcentrum Hoge Vucht. Als mevrouw Van Nes en ik met elkaar discussiëren, is het vervelende altijd dat wij blijkbaar beroep doen op twee verschillende his torici. Zij vergeet hetgeen ik graag zou willen horen en misschien vergeet ik wel eens iets wat zij graag zou willen horen. Terecht heeft zij er op gewezen dat de directeur-generaal een brief over de leegstand heeft ge schreven, maar zij zou mij een onnoemelijk groot plezier doen als zij ook de andere brief van de directeur-generaal vermeldde die wij later hebben ontvangen. Blijkens deze laatste brief trekt de directeur-generaal de clau sule voor leegstand voor de onderhavige 300 woningen in. Dit lijkt mij een vrij belangrijk gegeven voor de raad en ik acht het de moeite waard het in deze discussie te vermelden. Voor de onderhavige woningen geldt blijkens deze mededeling van de directeur-generaal niet meer dat geen beroep kan worden gedaan op een extra uitkering wegens leegstand. De heer VAN OS: Dat klinkt niet zo erg positief' Wethouder VAN DUN: Op een gegeven ogenblik kan men iets zo wel naar uw als naar mijn kant interpreteren.' Als de directeur-generaal aanvankelijk bepaalt dat wij geen beroep op leegstand mogen doen en wij ontvangen na een bezoek aan Den Haag een brief waarin wordt me degedeeld dat deze bepaling voor deze 300 woningen wordt ingetrokken, waardeer ik dat ten aanzien van dit voorstel bijzonder positief. Graag had ik gezien dat dit in de historische schets van mevrouw Van Nes was opgenomen. Aan het adres van de heer Van Caulil kan ik dan ook mede delen dat ter zake van eventueel optredende' leegstand in dit complex

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 462