465
18 APRIL 1974
dat hoofdstuk 6 van de Hoge Vucht-nota nu juist is geschreven om de raad
te verleiden tot een discussie over uitgangspunten voor leven en wonen.
Wij hebben gedaan wat ons is gevraagd en als de raad er op zeker ogen
blik geen behoefte aan heeft over onze bijdrage te discussiëren, moet
men het college niet verwijten dat het de gevraagde aanleiding voor een
discussie niet heeft gegeven.
Alles hangt af, zo zegt mevrouw Van Nes, van het contract met
Wilma. Dit is niet juist? het contract met Wilma is een rechtsgeldige
overeenkomst die door de toenmalige raad met een derde is gesloten. Van
elk contract kan men -- na onderhandelingen -- af, mits de raad zich
bewust is van de consequenties van het verbreken van een dergelijke over
eenkomst. Mevrouw Van Nes heeft niet zoals mevrouw Willems heeft ge
zegd in de raadsvergadering van november maar in de vergadering van ok
tober een zevental vragen gesteld. Een moeilijkheid is wellicht geweest
dat deze vragen niet in de rondvraag of in schriftelijke vorm maar tijdens
de discussie waren gesteld. Ik heb bij die gelegenheid gezegd dat het mij
niet opportuun leek in de openbaarheid over de "ins en outs" van het con
tract te praten, aangezien dit mijns inziens niet in het belang van de ge
meente Breda zou zijn. Blijkens haar reactie van 18 oktober kon mevrouw
Van Nes het daarmee eens zijn. Zij heeft gezegd dat zij zich kon voor
stellen dat het ongewenst was in de raadsvergadering mededelingen te doen
en zij heeft aangekondigd dat zij in de commissievergadering op dit on
derwerp zou terugkomen. Dit heeft zij gedaan in de vergadering van de
commissie voor openbare werken van december. Volgens de notulen van
die vergadering heb ik geantwoord dat zij schriftelijk antwoord zou krij
gen. Ik wil ruiterlijk toegeven dat zij dat antwoord nog niet heeft ontvan
gen. Daarvoor kunnen weinig excuses worden aangevoerd. Men kan zeg
gen dat de beantwoording wat is versloft, maar aan de andere kant moet
ik er op wijzen -- dat is geen natrappen -- dat de vragen van mevrouw
Van Nes eigenlijk enigszins vragen naar de bekende weg zijn. Het con
tract met Zeebrechts kan immers iedereen ter inzage krijgen; dit geldt
ook voor het interimcontract. Bovendien heb ik uit opmerkingen van me
vrouw Willems over een "schimmige situatie in verband met het contract
met Zeebrechts" de indruk gekregen dat bepaalde leden van de raad heb
ben vergeten dat de raad op 2 maart 1973 op grond van een vrij uitgebreid
preadvies met als titel "mededeling van burgemeester en wethouders in
zake de afwikkeling van de met Zeebrechts' aannemersbedrijf gesloten
interimovereenkomst winkelcentrum Hoge Vucht" bepaalde besluiten heeft
genomen. In de genoemde mededeling kan men een deel van de beantwoor
ding van de vragen van mevrouw Van Nes vinden.
Mevrouw Van Nes heeft gevraagd of het juist is te constateren dat de
verplichting van Zeebrechts -- nu Wilma -- tot voltooiing van de randbe-
bouwing blijft bestaan. Het antwoord op deze vraag luidt onverkort beves
tigend. In de tweede plaats heeft zij gevraagd of de levering van de grond
aan Wilma conform de brief van 8 december heeft plaatsgevonden en of
de overeengekomen grondprijs is betaald. In het geval van een ontkennend
antwoord, wilde zij weten of door de N.V. vanaf 1 januari rente over de
grondprijs is betaald. Het antwoord op deze vragen staat exact in het voor
stel dat de raad op 2 maart 1973 heeft bereikt. Vraag 3 komt niet meer
aan de orde aangezien zij is beantwoord, Vraag 6 luidde; "Is het juist dat
het recht van wederinkoop van de gemeente zoals vastgelegd in 1968 per
juni 1973 is komen te vervallen?" Door de wettelijke regeling is dit recht
inderdaad komen te vervallen.
Afgezien van een eventuele discussie over deze beantwoording reste
ren thans de vragen nr, 4, 5 en 7. Het college blijft op het standpunt staan
dat een beantwoording van deze vragen in deze vergadering niet opportuun