477
18 APRIL 1974
De heer VAN DER WERFF: Het moet niet worden opgevat als een
gebrek aan solidariteit in de C.D.A. -fractie?
De VOORZITTER: Nee, daar wordt meer op kwaliteit dan op de
kwantiteit gelet.
De heer VAN BANNING: Dus het moet inderdaad niet als zodanig
worden opgevat. Mijnheer de voorzitter, kan ik nu ongestoord verder
spreken?
De VOORZITTER: Ik kan het u niet garanderen.'
De heer VAN BANNING: Desondanks zal ik een poging daartoe
doen en ik hoop dat deze met succes zal worden bekroond.
Wij kunnen het eens zijn met het standpunt van b. en w. dat de
nieuwe werkwijze een sterkere accentuering van de financiële verant
woordelijkheid van de onderscheiden functies binnen het bestuur en het
ambtelijk apparaat met zich meebrengt, terwijl voorts de raad en in het
bijzonder de raadscommissies nauwer worden betrokken bij verschillen
de speciale onderdelen. Voorts duidt het college met betrekking tot de
totstandkoming van de begroting voor 1975 twee mogelijkheden aan. In
de eerste plaats zou de begroting door het huidige college en de thans
fungerende commissies kunnen worden voorbereid. De tweede mogelijk
heid is dat de toezending van een concept-begroting aan de raad en de
behandeling in de commissies van advies en bijstand na september plaats
vinden; dit houdt in dat de begroting weer in het reeds aangevangen be
grotingsjaar moet worden behandeld, namelijk in januari, februari of
wellicht in maart 1975. Mede met het oog op de tijd geloof ik dat er geen
andere mogelijkheden zijn. Dit betekent dat wij over één acceptabele mo
gelijkheid beschikken, namelijk de voorbereiding van de begroting voor
1975 door het huidige college en behandeling door de thans fungerende
commissies.
Vervolgens iets over de budgettaire capaciteit. Reeds in de verga
dering van april 1973 is onder andere door mij gezegd dat het wenselijk
zou zijn als de budgetverdeling gepaard zou gaan met of gestoeld zou
zijn op een beleidsplan. Naar mijn opvatting is dan ook in de raadscom
missie voor de financiën niet geheel ten onrechte opgemerkt dat de ver
deling in feite is gebaseerd op historische gegevens. In de aprilvergade-
ring van 1973 heb ik gepleit voor waakzaamheid teneinde te voorkomen
dat ieder deelbudget zijn eigen leven zou gaan leiden; in dit verband
leek het mij wenselijk een geïntegreerde aanpak te bezien. Ik ben nog
steeds van mening dat het gewenst is dat kleinere en grotere wensen er
gens worden samengebundeld en gegroepeerd; vervolgens zou men door
eliminatie tot een prioriteitstelling kunnen komen, niet om het werk van
de onderscheiden raadscommissies te ontkrachten, want zij dienen op het
gebied van de eigen portefeuille niet alleen projecten maar ook argumen
ten voor prioriteitstelling dan wel eliminatie aan te dragen.
Naar ik meen heeft de heer Crul nogmaals gepleit voor overleg in
de commissie voor algemene zaken; ik kan daar begrip voor opbrengen.
Met zijn standpunt dat terzake een ontmoeting tussen raadscommissie voor
financiën en raadscommissie voor algemene zaken tot stand moet komen
kan ik eveneens tot op zekere hoogte meegaan. Zoals de wethouder van
financiën al eens eerder heeft gezegd, kan immers "financiën" het ka
der aangeven waarbinnen het beleid kan worden gevoerd. Toch acht ik
het juist hier een standpunt te memoreren dat u, mijnheer de voorzitter,
in uw kwaliteit van wethouder van financiën heeft verkondigd en dat de