16 MEI 1974
534
moet worden uitgekeerd, hetgeen onder meer door het onderhavi
ge raadsvoorstel mogelijk moet worden gemaakt. Uit de stukken heb
ik opgemaakt dat de toenmalige wethouder van jeugd- en sport
zaken op 14 december 1972 duidelijk heeft gezegd aat de toekomstige
ontwikkelingen wederom gebaseerd zouden zijn op participatie door
derden. Dit geldt dus ook voor de uitkering over 1973/1974; met
andere woorden: wij zullen maximaal 108. 000, ter beschikking
kunnen stellen, mits het bedrijfsleven, de regio, of andere "derden"
participeren. Er is evenwel door niemand geparticipeerd en niemand
heeft respons gegeven. Duidelijk is meermalen gezegd dat N. A.C.
in moeilijkheden verkeerde en gaarne zou zien dat er hulp werd
geboden, maar aangezien daarop geen reactie is gekomen, vervalt
naar mijn opvatting de reden om het bedrag van 108.000,-- on
verkort ter beschikking van N. A. C. te stellen.
Door anderen is onder meer gesproken over de toekomstige
gang van zaken, waarover nu naar mijn mening inderdaad gede
batteerd moet worden. Als wij het ter tafel liggende voorstel ac
cepteren, nemen wij in mijn ogen tevens een principe-besluit op
het voorstel dat het college ons straks formeel zal aanbieden. Dit
houdt in dat wij vijf jaren lang een aanzienlijk bedrag ter beschik
king van N.A.C. zullen stellen en dat wij ons voorts garant stel
len voor een lening, die N. A. C. nu eenmaal moet sluiten omdat
het met een zeer groot liquiditeitstekort te maken heeft. Bij de
behandeling van de begroting voor 1975 heb ik duidelijk te kennen
gegeven dat ik meen dat zich nog zeer veel onverwachte -- en
mijns inziens ook verwachte -- ontwikkelingen zullen voordoen die
ons zullen verplichten gebruik te maken van de ruimte van 2% die
wij voor bijzondere doeleinden hadden gereserveerd en die ook voor
de voorgenomen subsidiëring van N.A.C. zal moeten worden gebruikt.
Ik ben bijzonder pessimistisch over de besteding van de veronderstelde
ruimte en als er enige ruimte is, mogen wij m. i. daarvan niet een
zo omvangrijk deel reserveren voor éen organisatie, namelijk N. A.C.,
ook al begrijp ik dat velen dat gaarne zouden willen.
De heren Van den Wijngaard, Gielen en Kroon hebben mij
gevraagd mede namens hen het woord te voeren; zij staan evenals
ik afwijzend tegenover het voorstel. Enkele anderen stellen zich
wat genuanceerder op en ik geloof dat straks de heer Kramer daar
over enkele opmerkingen zal willen maken. Thans zou ik in het
bijzonder willen inhaken op de hier gevoerde pleidooien voor andere
verenigingen. De heer Jansen zegt nu wel dat N. A. C. zo weinig
krijgt.
De heer JANSEN: Dat klopt toch!
De heer VAN BANNING: en dat de andere verenigingen
zo veel krijgen, maar ik waag dat te betwijfelen.
De heer JANSEN: Leest u dan de begroting!
De heer VAN BANNING' Daarbij zouden alle zichtbare en
onzichtbare inkomsten en bijdragen van de gemeente betrokken
moeten worden. In ieder geval is het zeker dat het aantal pas
sieve en actieve recreanten buiten het N. A. C. -gebeuren veel gro
ter is dan het aantal van degenen die zich bij N.A.C. betrokken
voelen. Terecht is erop gewezen dat men op allerlei manieren "leurt"