16 MEI 1974 538 vooraf nogmaals zeggen dat ik niet tegen voetballen en niet tegen N.A.C. ben. Integendeel: ik ben alleen bezorgd. Ik vind het moedig dat nieuwe mensen onder deze omstandigheden willen besturen. Er moet structureel worden geholpen en niet incidenteel worden gesubsidieerd. De stelling dat het betaald voetbal in Breda moet worden behouden maar dat dit niet ten koste van iets anders mag gaan, moet inhoud krijgen, zodat een han teerbaar voorstel tot stand komt. Met betrekking tot de positie van de gemeente heeft de heer Van Banning reeds enkele opmerkingen op financieel terrein gemaakt. Ge zien de gang van zaken in het verleden kan ik mij bijna niet voorstellen dat het college van gedeputeerde staten zonder meer zijn fiat zal geven. Niet alleen N, A.C. verkeert in moeilijkheden, ook de gemeenten -- ik gebruik het meervoud -- hebben in het huidige systeem met een zeer moeilijke situatie te kampen. De verhoudingen zijn zoek en niemand kan zeggen waar de grens is; in ieder geval zullen zich onbillijke gevolgen voordoen. Gezien tegen de achtergrond van het geheel wordt het hoofd motief "passieve recreatie" wel wat mager, in welk verband ik moge verwijzen naar de twee zojuist gegeven overzichten. Met studie, gekop peld aan actie, kan men N.A.C. en daardoor ook andere instanties een kans geven. Daarbij moet er echter op worden gewezen dat het rijk geen plan heeft, dat de provincie in dezen een taak heeft en dat de gemeen ten in de omgeving van Breda meeprofiteren: wij weten hoeveel mensen in Breda op de tribunes zitten. Rijk, provincie, omliggende gemeenten en -- daarop heb ik steeds aangedrongen -- de K. N. V. B. zullen over de brug moeten komen. Mijns inziens moet ook de positie van de gemeen te aan de orde komen. Er staat veel, naar mijn gevoel té veel, in het ter tafel liggende voorstel, waarbij ik moet aantekenen dat ik het betreur dat in de presen tatie naar buiten toe een heel andere indruk is gewekt dan in de discussie die thans in de raad wordt gevoerd. De passage op blz. 2 over de uitgangs punten van het beleid van N. A.C.de termijn van vijf jaar en de "der den" is voor mij niet geschreven. Bij het volgende voorstel zullen wij ons standpunt nader moeten bepalen, maar ik zeg thans dat de bedoelde pas sage voor mij niet is geschreven. Het is dan ook niet mogelijk uit te gaan van vertrouwen in de toekomst en van 10. 000 bezoekers, als er de laatste jaren slechts 6. 000 bezoekers zijn geweest. Dit is niet reëel, maar naar buiten is een volkomen andere indruk gewekt. Ik zou een alternatief willen noemen, aangezien wij met geld al leen niet tot een oplossing komen en bovendien -- dat is misschien een bijkomstigheid --de volgende raad aan deze beslissing vast zou zitten. Persoonlijk ben ik altijd voorstander geweest van indirecte subsidiëring, waarbij ik het oog heb op de accommodatie. Wanneer wij de accommo datie subsidiëren, sluiten wij aan bij de situatie bij de amateurvereni gingen. Natuurlijk doet de gemeente zeer veel in deze richting en als ik de begroting van N,A.C. lees.komiktoteenbedragvanongeveerf.lOO.OOO, voor lasten van onderhoud etc. van de accommodatie. In deze gedachte word ik gesterkt als ik het laatste nummer van het orgaan van de Vereni ging van Nederlandse Gemeenten lees waaruit blijkt dat dezelfde gedach te daar in een commissie is geopperd. Als wij dit punt onderzoeken, doen wij iets dat zin heeft. Op die manier weten wij waar wij voor betalen en kan misschien de deur bij anderen worden ontgrendeld. Komend tot het resumé dat b. en w. in het voorstel geven, wijs ik er op dat ik als raadslid wil meedenken maar dat dit mij in deze situatie bijna onmogelijk is. Desondanks wordt er een zwaar beroep op de verant woordelijkheid van deze raad gedaan. Moeten wij nu N.A.C. zondereen systeem en zonder een waardevaste goede bedoeling van derden weer sub-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 538