539
16 MEI 1974
sidiëren? Ik meen dat dit niet mogelijk is. Onder punt a„ is sprake van
een bijdrage van 104. 000, Aangezien daarop toch reeds is gere
kend, meen ik dat wij deze verplichting maar van het bedrijfsleven en
de regio moeten overnemen. Ik ga dan ook akkoord met de subsidie ten
bedrage van 104. 000,--.
Met betrekking tot punt b. ben ik op grond van hiervoor uiteenge
zette overwegingen van oordeel dat de subsidie van 108.000, -- een
te zware hypotheek voor nu en later op de dienst voor jeugd en sport legt.
Op dit ogenblik kan niet worden overzien hoe de bewegingsvrijheid van
deze dienst zich in de naaste toekomst zal ontwikkelen. Er ontstaat op
deze wijze een onevenwichtige belasting van deze dienst en wij blijven
"E. H. B. O. -postje spelen". Aangezien het bedrag van 108. 000, --op
dit ogenblik als geheel voor mij te hoog is, wil ik opmerken -- dat zou
als een tussenvoorstel kunnen worden beschouwd -- dat er met mij wel
zou kunnen worden onderhandeld over beschikbaarstelling van een gedeel
te van dit bedrag, als de post "onvoorzien en experiment" bij de dienst
daarvan zou kunnen profiteren. Teneinde mijn opmerkingen samen te vat
ten voer ik zelf een punt c. op. Wij moeten een fundamentele studie on
dernemen om te bepalen welke gedragslijn moet worden gevolgd en wij
moeten actie stimuleren. Het uitgangspunt moet zijn dat wij in het raam
van de financiële mogelijkheden van de gemeente een afgerond subsidie
beleid moeten gaan voeren. In de studie moet ook de cultuur worden be
trokken, terwijl er tevens voor moet worden gezorgd dat wij subsidie ge
ven aan een gezonde vereniging.
Wethouder VAN DUN: Ik stel het op prijs dat de raad zo charmant
is geweest in eerste termijn zeer lang te spreken, aangezien het daardoor
bijna mogelijk is geworden dat de om acht uur binnenkomende scheiden
de wethouder van jeugd en sport zelf zou antwoorden. Aan de andere kant
brengt het tijdschema voor deze avond mij in moeilijkheden, zodat ik
hoop dat ik mij bij de verdediging van dit voorstel mag beperken tot de
strikt zakelijke aspecten die vandaag in feite aan de orde zijn.
Naar aanleiding van de discussie meen ik dat het op zijn plaats is
N. A. C. in deze openbare vergadering namens het college van narte te
feliciteren met het behoud van het eredivisieschap, in welke financiële
moeilijkheden dit onze raad ook zal kunnen brengen.
Wanneer ik de zakelijke merites van het voorstel volg, hoop ik dat
ik uw fysionomie, mijnheer de voorzitter, in voor- en tegenspoed, uitla
tingen in De Stem, Stadsblad, Barones en andere gewestelijke periodie
ken en uitspraken in Studio Sport terzijde mag laten. Er zijn naar ik meen
twee dingen aan de orde: het uitkeren van 104. 000, -- in het kader van
de begroting voor 1972/1973 en het uitkeren van een bedragvan ƒ.108.000,--
begrepen in de goedgekeurde begroting voor 1974; verder is er niets aan de
orde. De principiële vraag, waarop de raad wellicht terecht heeft terugge
grepen, is: moet men het betaald voetbal al dan niet subsidiëren? Ik meen
dat de heer Von Schmid het probleem zo simpel mogelijk heeft gesteld.
Eigenlijk zou de raad niet lang moeten praten: aan de ene kant kan hij vast
stellen dat subsidie voor betaald voetbal in Breda op grond van bepaalde
motieven niet nuttig is; aan de andere kant kan hij vaststellen dat subsi
diëring van betaald voetbal inderdaad moet plaatsvinden; in verband waar
mee prioriteiten moeten worden gesteld en offers moeten worden gebracht.
Daarbij kan men niet op voorhand vaststellen dat de subsidiëring niet ten
koste van de dienst voor jeugd en sport mag gaan, doch uit de algemene
middelen bekostigd moet worden. Ik acht dit persoonlijk in beginsel een
onjuist standpunt.
In het wethouderscontact van december 1972 is op landelijk niveau