548
20 MEI 1974
zich naar buiten toe aan ons voordoet.
In 't kort: de voorstellen worden in de commissies van de regioraad
aangenomen. Kort vóór de vergadering verschijnen brieven met bezwaren
van het college van burgemeester en wethouders van Breda waarvan een
groot aantal leden van de regioraad geen kennis heeft kunnen nemen.Het
dagelijks bestuur van de regioraad legt ter vergadering aan de regio de
beslissing voor, om gezien de interventie van het college van Breda de
voorstellen niet te behandelen maar de behandeling te verdagen tot 10
juni a.s. De regioraad neemt dat besluit -- overigens niet van harte --
en gaat verbaasd, zo u wilt beduusd of overrompeld uit elkaar. Terug
kijkend rijzen er nogal wat vragen, Waarom reageert het college pas zo
laat op de voorstellen van de regioraad? Er had toch een vertegenwoor
diger van het college in het dagelijks bestuur van de regio en één in de
regioraad zelf zitting? De onderliggende vragen zouden daarbij kunnen
zijn: hoe functioneert het college naar binnen toe ten aanzien van de
betreffende aangelegenheden? Hoe heeft daar de coördinatie plaatsge
vonden en hoe heeft de coördinatie naar het ambtelijk apparaat toe plaats
gevonden, dat toch de interne adviezen moet geven?
Vermeldenswaardig is overigens nog dat de raadsleden, afgevaar
digd in de regioraad, ook pas zeer laat van de brieven met bezwaren van
het college in kennis werden gesteld, nadat al het vooroverleg binnen de
commissies van de regioraad en ook het informeel overleg tussen Breda
en de randgemeenten was afgesloten en de voorstellen door de uit Breda
afgevaardigde leden waren aangenomen, Dat sommige raadsleden ter ver
gadering van de regioraad wat onthand waren laat zich wel raden. Het is
ook duidelijk dat de commissie algemene zaken bij de beleidsvoorberei
ding nauwelijks of geen rol heeft gespeeld, dit in tegenstelling tot plan
nen om commissies een volwaardige adviserende rol te laten spelen.Dit
althans is de theoretische benadering van het college, gezien een brief
aan de raad d. d. 25 februari 1974 aangaande het functioneren van de
commissies. Hierin wordt gezegd: "De relatie tussen de commissieverga
dering en de raadsvergadering moet worden losgelaten". In dit licht ge
zien is het ook onbegrijpelijk dat de vergadering van de commissie al
gemene zaken van 15 mei, waarin met name de regiovoorstellen behan
deld zouden worden, is afgezegd door het college. Over de voorbije gang
van zaken heb ik het college gevraagd verantwoording af te leggen; be
langrijk daarbij is het functioneren in de raad en in de commissies. Het
is duidelijk dat althans enige raadsleden zich niet nogmaals in een po
sitie gemanoeuvreerd wensen te zien zoals op 9 mei het geval is geweest.
Het is ook duidelijk dat een antwoord op de door mij gestelde vragen moet
worden gegeven, omdat de raad een beoordeling van het door het colle
ge gevoerde beleid moet kunnen geven. Het is tevens duidelijk dat de raad
voor ogen zal moeten houden dat op korte termijn een beleid gevraagd zal
worden, dat vanuit de raad naar het college wordt aangedragen. Het gaat
daarbij om de besluitvorming in voorbereiding in de commissie algeme
ne zaken en om de besluitvorming, zoals die zich in de regioraad van 10
juni zou künnen afspelen. Ik hoop dat wij alsnog de gelegenheid hebben
ons daarover vanavond te beraden.
De VOORZITTER: De raad heeft de interpellatie toegestaan en me
vrouw Van Nes heeft de gelegenheid gekregen een toelichting te geven
op de gestelde vragen, die overigens schriftelijk zijn toegezonden. Het
lijkt mij correct nu allereerst de beantwoording van het college van bur
gemeester en wethouders af te wachten. Het gaat hier om de beantwoor
ding die in het vierde lid van artikel 22 wordt aangekondigd en ik heb u
al gezegd dat deze beantwoording van de zijde van het college op 20 ju-