570
20 MEI 1974
betreft hier namelijk een zeer belangrijke overeenkomst die consequen
ties heeft voor het totale gebied dat wij daar als industrieterrein gaan In
richten. De voorbereiding van de commissie is onvoldoende geweest om
deze overeenkomst op zijn waarde te kunnen schatten.
De overeenkomst gaat over het beheer, het gebruik van het terrein
en de arbitrage, maar er wordt ook nog een groot aantal andere dingen in
geregeld. Er zijn onder andere vérgaande bepalingen over het milieu in
opgenomen. Naast de hinderwetsmogelijkheden heeft de overeenkomst
een paragraaf over milieukwesties, terwijl ook de toestemming voor ves
tiging kan worden geweigerd. Dit komt dus bovenop de bepalingen van de
hinderwet. Op welke manier dit nu precies hard te maken is hebben wij
niet in de overeenkomst kunnen vinden en ook de relatie met de hinder
wet is moeilijk te schatten. Verder zijn er bepalingen in opgenomen over
de werkgelegenheid en over de diversiteit van de vestigingen die moge
lijk zijn. Ook die bepalingen zijn voor velerlei uitleg vatbaar. Een so
ciaal beleidsplan zou in dezen misschien een uitkomst kunnen bieden,
maar dat hebben wij nog niet. Voorts is de arbitrage in artikel 7 van de
overeenkomst er van uitgegaan dat het college van burgemeester en wet
houders en de Kamer van Koophandel een grote bevoegdheid kri jgen ten
aanzien van de geschillen die kunnen gaan optreden. Wij vinden dat ten
aanzien van de geschillen, bedoeld in artikel 8a en 9 van de overeen
komst, niet de voorzitter van de Kamer van Koophandel maar de Kamer
van Koophandel zelf als verantwoordelijke instantie zou moeten gaan op
treden. Verder vinden wij dat waar het college wordt genoemd de raad
als arbitragecommissie zou moeten optreden. De vakbeweging komt in
het hele stuk niet aan de orde, terwijl er toch zeer belangrijke dingen
ten aanzien van de werkgelegenheid in de overeenkomst worden gesteld.
Wij verbazen ons daarover en misschien kan de wethouder daar wat in
formatie over geven.
Ik heb al gezegd dat in de overeenkomst tussen B.R. I. M. enL.C.P.
een aantal dingen worden genoemd, die een nadere studie van de com
missie economische zaken en van deze raad noodzakelijk maken.
Dan kom ik bij het sociaal vestigingsbeleid van deze gemeente.Wij
hebben daar tijdens de begrotingsbehandeling iets over gezegden de V.V.D.
wethouder van het college heeft dat afgedaan met "flauwe kul", "onzin"
enz. Wat wij zeiden was volgens hem helemaal niet waar en wij zouden
het op prijs stellen te vernemen of de overige leden van het college de
opvattingen van de wethouder van economische zaken over het sociaal
vestigingsbeleid onderschrijven. Wat is namelijk het geval? De gemeen
te heeft in haar bestuurlijke taak de zorg voor het welzijn van de burgers
die in de gemeente wonen. Werken en alles wat met werken te maken
heeft is daarin een belangrijk element. Als wij daarvoor als gemeente
waarborgen kunnen inbouwen bij bestaande of nieuwe vestigingen, dan
menen wij dat dit een verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur is.
De mogelijkheid bestaat dat er voorwaarden worden gesteld en de mi
nister heeft ook toestemming gegeven om bepaalde voorwaarden inzake
het vestigingsbeleid te stellen. Die voorwaarden hebben zich tot op he
den in Breda niet aangediend. Wij zouden dus een sociaal beleid op het
terrein van de vestiging van bedrijven en industrieën kunnen gaan voeren.
Bij het eventueel stellen van voorwaarden speelt ook het feit een rol dat
in de voorbereidende fase van de vestigingen -- dus als er overleg over
al of niet vestigen wordt gepleegd -- garanties verkregen worden vooreen
goed overleg tussen vakbonden en bedrijven. Daarnaast wordt een aan
tal uitgangspunten vastgelegd voor het door de bedrijven te voeren beleid,
hetgeen door de bedrijfsleiding in overleg met de vakbonden nader kan
worden uitgewerkt.
Het gaat er bij een sociaal vestigingsbeleid dus om dat de gemeen-