571 20 MEI 1974 telijke overheid een bijdrage levert voor het bewerkstelligen van een ge zond en op welzijn gericht ondernemingsklimaat. Wij kunnen als gemeen te voorwaarden stellen aan bedrijven die zich aanmelden voor vestiging in Breda. Concreet komt het er op neer dat de voorwaarden, die door de ge meente kunnen worden gesteld, als volgt geformuleerd kunnen worden:tus- sen de gemeente en de vakbonden dienen algemene sociale voorwaarden voor vestiging te worden gesteld en de gemeente legt deze overeengeko men voorwaarden voor aan degene die zich voor vestiging meldt. De on dernemingen hebben dan de gelegenheid zich over die algemene socia le voorwaarden te beraden en hun zienswijze daarop aan de gemeente ken baar te maken. Tot slot beslist de gemeente naar aanleiding van de in breng van de bedrijven én van de vakbeweging of zij de vestiging al of niet zal toelaten. Wij menen dat het voeren van een sociaal vestigingsbeleid ook in Breda ingang zal moeten vinden; wij vinden het dus geen flauwe kul,geen onzin maar van essentieel belang voor de bedrijven en diensten die zich hier in de toekomst willen vestigen. Wij kennen aan het formuleren,het vastleggen en het doen volgen van die sociale voorwaarden een belang rijke functie voor de gemeente toe. Wat dit voorstel betreft gaan wij dus akkoord met de grondprijs, gezien de fase waarin het overleg zich op dit moment bevindt. Met de overeenkomst tussen B. R. I. M, en L. C. P. gaan wij echter niet akkoord op grond van het feit dat er onvoldoende overleg heeft plaatsgevonden tussen de raad, de commissie economische zaken, het college en de B. R. I. M. op het punt van het beheer, de arbitrage en de andere belangrijk uitspringende dingen in de overeenkomst. Wij be treuren het dat de vakbeweging niet bij deze belangrijke aangelegenheid is ingeschakeld en dat de voorwaarden voor een sociaal ondernemingsbe leid ontbreken. Op grond van de door ons ingebrachte argumenten willen wij het college vragen dit voorstel terug te nemen -- wij geloven niet dat er zo veel haast bij is -- om de kwestie nog eens nader te kunnen bezien. De heer VAN OS: Ik onderschrijf de bedoeling van het betoog van de heer Crul. Ik weet niet of dit onmiddellijk tot uitstel van het voorstel zal moeten leiden, maar misschien kan de wethouder ons wat meer over de consequenties daarvan vertellen. Ik wil hier nog een tweetal vragen aan toevoegen. Het voorstel spreekt eigenlijk alleen over een kostprijs van de grond en die komt niet zo vreselijk hoog uit. Ik vraag mij af of er iets zinnigs te zeggen valt over de marktwaarde van de grond,want dat zou toch een aardige basis van onderhandeling met de L. C. P. kunnen zijn. Ten tweede hebben wij een fonds artistieke werken, dat wordt ge voed met 1van de kosten van het bouwrijp maken van terreinen. Ik heb daar in het voorstel niets over gevonden en vraag mij af of die regeling op deze grond van toepassing is, temeer daar in het voorstel staat dat de L. C. P. zelf zorg zal dragen voor het ophogen van de grond. Brengt dat enige wijziging in de bestaande regeling of is die in het geheel niet van toepassing? De heer VAN BANNING: Ik vind dat ik eigenlijk ook nog wel iets moet zeggen. Er wordt namelijk een bijzonder belangrijk voorstel aan de raad voorgelegd en ik meen dat ik het met de heer Crul eens moet zijn dat deze raad al in oktober met deze grondtransactie akkoord is ge gaan. Naar mijn opvatting duldt dit voorstel geen uitstel, maar daarnaast moeten wij alles projecteren tegen de achtergrond van de Bredase werkge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 571