576 20 MEI 1974 en op geen enkele wijze kon worden verdedigd. Ik vraag mij af waarom dat wel voor het fonds Artistieke Werken mogelijk is en niet voor wijk- voorzieningen. De heer VAN BANNING: Ik kan het vrij kort maken, want met de zakelijke argumenten van de wethouder van economische zaken kan ik het wel eens zijn. Bij de zeer belangrijke debatten over de werkgelegen heid hebben wij een aantal uitgangspunten aanvaard. De heer Crul heeft om toezeggingen gevraagd, maar ik meen dat wij in verband met toe komstige vestigingen in Breda voorshands hiertoe niet moeten overgaan, want de punten waarop de heer Crul heeft gedoeld vormen alom nog een punt van studie. Ik meen dat wij momenteel nog niet voldoende zinvol over een sociaal statuut kunnen praten, omdat wij van alle voor- en na delen nog niet exact op de hoogte zijn. Wij hebben een aantal zeer aan vaardbare uitgangspunten vastgesteld, op welke basis wij naar mijn me ning voorlopig moeten voortgaan. Ik wil het college dan ook ontraden op dit punt nu al duidelijke toezeggingen te doen. Wethouder VAN DUN; Ik wil twee korte opmerkingen aan het adres van de heer Van Os maken. Hij heeft gesuggereerd de marktwaarde van het industriegebied tegenover de kostprijs, die in de stukken die ter vi sie lagen tot uitdrukking kwam, te plaatsen. Ik vraag mij in dit verband af of de marktwaarde wel hoger dan de kostprijs zal zijn. Ik stel dit met betrekking tot het vestigingsklimaat in Breda inzake de grondprijs in re latie tot de. industrieterreinaanbiedingen buiten Breda. Naar mijn mening bepaalt dit ook de marktwaarde van de industriegronden. Vervolgens is de heer Van Os nog op het fonds Artistieke Werken in gegaan. Ik heb alleen gezegd dat er een voorstel in het verschiet ligt waar bij de 1%-regeling zal worden omgezet in een toeslag van een kwartje per m2. Dit betekent niet dat de heer Van Os indertijd terecht over een gul den met betrekking tot gemeenschapshuizen heeft gesproken. Er had ook van percentages kunnen worden uitgegaan, want het was geen kwestie van methodiek maar van principe, want het college en de meerderheid van de raad waren niet bereid ten behoeve van gemeenschapshuizen een toe slag op de grondprijzen te geven. De heer VAN OS: U hebt gezegd dat het niet mogelijk was. Wethouder VAN DUN: Neen, dat heb ik nooit gezegd. Wethouder VAN GRAAFEILAND: Ik kan het eveneens kort maken. Uiteraard is het niet juist dat het college ergens op terugkomt, want ik heb herhaald wat ik bij de begrotingsbehandeling heb gezegd, hetgeen betekent dat de mening van het college terzake nog overeind staat. De sociale voorzieningen zijn, voor zover de gemeente terzake verantwoordelijkheden en bevoegdheden heeft, in het werkgelegenheids beleid geregeld zoals dat in oktober door de gemeenteraad is onderschre ven. Ik zie nog steeds niet in dat wij daaromtrent op welk moment dan ook nieuwe standpunten zouden moeten innemen. Met de heer Van Banning ben ik dan ook van mening dat de toezegging van een nota met betrek king tot dit facet dit is overigens geen nieuw facet want het is in de uitgangspunten voor het te voeren beleid opgenomen -- niet noodzake lijk is. Overigens is de situatie in Rotterdam natuurlijk volstrekt anders dan die in Breda. Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens overeenkomstig het voorstel besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 576