17 JANUARI 1974 57 scholenvestiging in Breda geregeld moet worden. Er zijn verscheidene methodes, maar deze raad heeft bepaald dat getracht zal worden de plannen voor scholenvestiging aan te passen aan de sociografische rap porten, waarvan de gegevens elk jaar worden bijgesteld. Ook in dit geval is dat gebeurd en mede om die reden is de openbare school Mid dellaan die een kommervol bestaan leidde verplaatst naar de Heuvel straat, zodat zij daar gericht op de ontwikkeling, de mogelijkheid biedt voor openbaar onderwijs in Breda-West. Aan de andere kant moet ik constateren dat hiermee het probleem voor de toekomst niet opgelost is. Naar aanleiding van de problemen in verband met de Haagse Beemden die vanavond niet worden behandeld hebben wij vastgesteld dat het onderwijs vooruit moet denken. Als tot bebouwing wordt besloten, willen wij tijdig gereed zijn. Het is de raads leden wellicht bekend --ik weet niet of dit onderwerp in de raad of in de commissie voor onderwijs is behandeld dat een onderwijswerkgroep is gevormd waarin alle richtingen tezamen spreken over hun visie op de school in de toekomst. Daarbij komen de loopafstand, het verkeer en ook de integratie van kleuter- en basisonderwijs aan de orde, terwijl te vens wordt gesproken over nieuwe schoolvormen, waarbij diversiteit en flexibiliteit met betrekking tot het aantal lokalen gewenst is. Ik juich het in hoge mate toe dat onderwijsvertegenwoordigers op deze basis te zamen spreken over hun visie op scholen in nieuwe wijken en onder nieu we omstandigheden. De werkgroep heeft ondere andere contact met de inspecteurs en sinds kort met het informatiecentrum Rotterdam dat over gegevens betreffende de ontwikkeling in den lande beschikt. Wij probe ren vooruit te denken, maar zijn aan de andere kant gebonden aan de be voegdheden die bij de scholen liggen en die in de wet verankerd liggen. In het kader van de wet is het gemeentebestuur slechts geroepen daaraan medewerking te verlenen. Hiermee meen ik een antwoord gegeven te hebben op de opmer kingen van mevrouw Van Nes die betrekking hadden op de scholenplan ning. Ik meen aangegeven te hebben hoe wij in dit opzicht over de toe komst denken. Mevrouw VAN NES-BRANDS: Eerst wil ik reageren op het antwoord van wethouder Broeders. Het was mij natuurlijk wel ongeveer bekend hoe de vork in de steel zit. Ik ben mij ervan bewust dat er nog zeer veel moei lijkheden overwonnen moeten worden, voordat wij tot een soort samen werkingsschool -- die hier eigenlijk in het geding is -- kunnen komen. Mijns inziens heeft het gemeentebestuur echter een zeer grote verant woordelijkheid voor het bewustwordingsproces inzake de veiligheid voor het kind. Ik hoef hier nauwelijks aan te herinneren, want deze week is weer eens een vreselijk ongeluk gebeurd met een kind op een oversteek plaats. Door dergelijke schokeffecten beseft men dat er zeer weinig aan het bestaande probleem wordt gedaan. Nu zal er een nieuw bestemmings plan worden vastgesteld dat juist --weliswaar heb ik daarop kritiek ge uit, maar het plan ligt er nu eenmaal -- uitgaat van gezinnen met kin deren, waarbij" zich onmiddellijk de vraag opdringt welke maatregelen getroffen zijn om te bevorderen dat de kinderen veilig naar school zul len kunnen gaan. Een aantal kinderen zal inderdaad veilig naar school kunnen gaan, want in de wijk zelf zijn geen moeilijkheden. Ik juich het toe dat de opzet van de wijk van dien aard is, dat de kinderen vei lig naar school kunnen lopen, maar ik denk nu in het bijzonder aan de kinderen die om welke reden dan ook naar een school buiten de wijk toe moeten en die niet veilig door het verkeer heen kunnen. Welke voor zieningen in de vorm van oversteekplaatsen of moederbrigades ook wor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 57