609 20 JUNI 1974 Vervolgens wil ik opmerken dat naar mijn mening de gehele ont wikkeling met betrekking tot de gewestvorming in ons land heel sterk wordt belhvloed -- soms zelfs in negatieve zin -- door het feit dat vrij wel alles in dezen van onderaf moet gebeuren. Gelukkig kan er zowel van het provinciaal bestuur als van de regering meer leiding worden ver wacht, maar de lokale besturen worden noch door een structuurschets noch door duidelijke wetgeving op dit terrein gesteund bij het tot stand brengen van de gewestvorming. Thans ga ik dan tot de beantwoording van de vragen over. Ik meen er goed aan te doen eerst de vragen voor te lezen waarop ik dan zo kort mogelijk een antwoord zal formuleren. 1. Is het college van oordeel dat de vertegenwoordiging van het college in de gemeenschappelijke regeling regio-Breda onvoldoende is om een goede wederzijdse gedachtenuitwisseling tussen de verscheidene bestuursorganen mogelijk te maken? De gemeente Breda wordt momenteel door zes leden vertegenwoor digd, namelijk door vier leden van de raad, één lid van het college en de burgemeester. Het college van b. en w. is van oordeel dat de kwanti tatieve vertegenwoordiging -- wij spreken uiteraard niet over de kwali teit -- zeker wanneer het diep ingrijpende beslissingen betreft onvoldoende moet worden geacht. 50°/o van de inwoners van de regio Breda is hier woon achtig, hetgeen betekent dat ook 50van de kosten van de regio Breda door onze gemeente wordt gedragen. Gezien ook het feit dat de gemeen te Breda grote belangen in de regionale samenwerking ziet wil ik met kracht onderstrepen dat de kwantitatieve vertegenwoordiging van onze gemeente bepaald onvoldoende is. Dit standpunt is ook aan het dagelijks bestuur van de regio kenbaar gemaakt. Voorlopig is men bij de bespre king in maart en de besprekingen die daarop zijn gevolgd tot de conclu sie gekomen dat in september en oktober op de vertegenwoordiging van het stadsbestuur zal worden teruggekomen. Het dagelijks bestuur heeft toege zegd in die periode met voorstellen te komen die iets voor de vertegenwoor diging van de gemeente Breda zullen betekenen. Ik wil hierbij nog aan tekenen dat in vele andere gewesten de vertegenwoordiging van de cen trumgemeente veel duidelijker is. Wij hebben alle hoop en vertrouwen dat tot een betere vertegenwoordiging zal worden gekomen. Ik moet voorts nog een kanttekening maken die betrekking heeft op een punt waarover mevrouw Van Nes tijdens de laatste vergadering van de commissie alge mene zaken in het bijzonder heeft gesproken. Wat betreft de voorstellen van de regioraad bestaat er weliswaar communicatie tussen de raadsle den, het college van b. en w. en de burgemeester, maar ik ben van oor deel dat deze communicatie en zeker de onderlinge informatie zouden kunnen worden verbeterd. 2. Waarom is het college pas zeer laat ingegaan op de uitnodiging van het dagelijks bestuur van de regio van 20 november 1973 om over het te verwachten voorstel overleg te plegen? Inderdaad hebben wij op 20 november 1973 een uitnodiging ontvan gen. Het dagelijks bestuur van de regio meende dat eerst met alle ande re gemeenten gesprekken moesten worden gevoerd, waarna het zijn schre den in de richting van het college van burgemeester en wethouders van Breda richtte. Alle andere gesprekken met de gemeenten in de regio zijn derhalve voorgegaan. Juist in die periode heeft in het college veel onder ling beraad plaatsgevonden. U weet dat het een drukke tijd was waarin onder andere zoals u bekend is ook de begroting moest worden behandeld. Omstreeks eind februari is in overleg met het regiobestuur bepaald dat de bespreking van b. en w. van Breda met het dagelijks bestuur van de re gio op 19 maart zou plaatsvinden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 609