60 17 JANUARI 1974 goed resultaat zal leiden. De heer CRUL: Het wijkcomité heeft ook met de PAK-fractie een gesprek gevoerd, waarbij een punt centraal heeft gestaan dat ook de wet houder heeft genoemd, namelijk een andere benadering ten aanzien van de beslissing met betrekking tot opknappen of renoveren. Uit het laatste onderdeel van het resultaat van het gesprek tussen het wijkcomité en wet houder Van Graafeiland heb ik opgemaakt dat nog enig meningsverschil bestaat over de vraag welke huizen wel en welke huizen niet gerenoveerd zouden kunnen worden. Aan het eind van zijn mededeling heeft de wet houder gesproken over "spelregels met behoud van ieders verantwoorde lijkheid" een uitlating die eveneens nog wel enkele vragen openlaat. Natuurlijk zijn wij verheugd dat het college in laatste instantie nog de gelegenheid heeft gevonden gisteravond met het wijkcomité te spreken, omdat wij van mening zijn dat het overleg tussen de ambtenaren en het comité vaak op redelijke wijze is verlopen. Voor de meerderheid van mijn fractie zijn evenwel in dezen andere aspecten aan de orde dan men uit het voorstel kan opmaken. Zoals ik al heb gezegd, is daarbij de deel name van de bewoners aan de orde, alsmede de vraag op welke wijze men die wil verwezenlijken, In het project dat thans aan de orde is, is sprake geweest van een bijzondere verwezenlijking van de deelname van de bevolking. Daarnaast zijn er ruimtelijke, sociale en stedebouwkun- dige aspecten, waarover ook in het voorstel wel iets wordt gezegd, hoe wel de sociale aspecten er maar bekaaid afkomen. Vervolgens zijn er financiële aspecten, met betrekking waartoe wij de mededeling hebben ontvangen dat in verband met recente maatregelen van de regering de situatie met betrekking tot het exploitatietekort iets rooskleuriger is ge worden. Bij het voorstel komen bovendien de riolering en de werkgele genheid aan de orde. De deelname van de bewoners vinden wij één van de belangrijkste aspecten, maar ik zal dit aan het eind van mijn betoog behandelen. Allereerst wil ik via u, mijnheer de voorzitter, een opmerking ma ken aan het adres van de heer Van Caulil. In de vergadering van de com missie voor openbare werken van augustus 1972 is over dit onderwerp ge sproken, waarbij een standpunt is ingenomen inzake de riolering. Ik be doel niet dat een definitief standpunt werd ingenomen maar dat de leden die in de bedoelde vergadering aanwezig waren opmerkingen hebben ge maakt over de riolering. De heer Van Caulil heeft daarbij naar mijn me ning gezegd dat hij er grote waarde aan hechtte dat de riolering verbe terd zou worden, welke beslissing wij met betrekking tot de wijk ook zou den gaan nemen. Graag zou ik de heer Van Caulil willen vragen of dit een juiste interpretatie is van het gesprek dat destijds heeft plaatsgevon den. Overigens is het mij opgevallen -- maar misschien is dat een nor maal verschijnsel -- dat in het voorstel wordt beklemtoond dat een plaats vervangend lid in plaats van een gewoon lid aan de beraadslaging heeft deelgenomen. Wellicht heeft deze mededeling meer bedoeling dan men op het eerste gezicht zou verwachten; in ieder geval heb ik iets dergelijks meestal niet zo expliciet in een verslag genoteerd zien staan. Over de ruimtelijke, sociale en stedebouwkundige aspecten wil ik namens de meerderheid van mijn fractie het volgende opmerken. De bouw- en woontechnische elementen die hier aan de orde zijn hebben vaak onderwerp van bespreking uitgemaakt tussen de bewoners en ambte naren van de dienst openbare werken. Deze dienst heeft zijn activiteiten echter voor een groot deel gericht op opknappen, terwijl de bewoners en hun adviseurs praktisch alleen onderzoekingen hebben verricht op het ge bied van de uitvoering van renovatie. Zij hebben daaraan vrij veel tijd besteed en uit de informatie die zij ons hebben verstrekt blijkt dat een en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 60