610
20 JUNI 1974
3. Waarom heeft het college pas laat gereageerd op het schrijven
van het dagelijks bestuur van de regio van 12 april 1974?
Ik meen er goed aan te doen u eraan te herinneren dat dit schrij
ven op de verzwaarde ontwerp-stadsgewestregeling betrekking had,waar
omtrent het oorspronkelijk de bedoeling was deze op 9 maart in de regioraad
te behandelen. De regio had verzocht vóör 6 mei op dit stuk te reageren,
terwijl het college op 3 mei heeft gereageerd. Ik meen derhalve dat het
gebeurde volkomen correct is. Het ging hierbij in het bijzonder om de
overdracht van bevoegdheden, het goed omschrijvan van hetgeen moet
worden overgedragen, het aanhaken aan speciale verzorgingstaken van
de regio en het vraagstuk van de verordeningen. Ik meen dat het goed
is te constateren dat de datum van 12 april juist was. Wij hebben op tijd
gereageerd. De lijst van de verschillende gebeurtenissen in de afgelopen
maanden, die mevrouw Van Nes heeft aangedragen, is correct, maar ik
meen dat daarbij nog wel één aantekening mag worden gemaakt. Na al
die gebeurtenissen heeft de commissie van advies en bijstand van de re
giocommissie algemene zaken op 27 mei het dagelijks bestuur geadvi
seerd over de gewijzigde regeling zoals die in overleg met de gemeen
te Breda was vastgesteld.
4. Deelt het college onze mening dat de behandeling van de re-
giovoorstellen in het college zoals die heeft plaatsgevonden zeer vertra
gend werkt op de besluitvorming in de regioraad, waardoor de partners
in het regionaal overleg in verlegenheid worden gebracht?
Ik meen dat de behandeling van regiovoorstellen in de colleges van
burgemeester en wethouders vanzelfsprekend, nuttig en verstandig is.Dit
gebeurt ook elders en ik geloof ook dat dat nodig is. De colleges van b.
en w. prepareren de voorstellen aan de raden, waarbij het gewoon ver
standig is dat men bij de voorbereiding van die stukken, 66k al zijn zij
nog niet in een eindstadium, wordt betrokken. In de Bredase situatie zijn
wij daarbij ook betrokken, hetgeen op verzoek van het dagelijks bestuur
van de regio zelf is gebeurd. Als dat niet zou gebeuren zouden er nader
hand vertragingen kunnen optreden, hetgeen in het verleden ook wel is
gebleken. Dat is onaanvaardbaarder dan wanneer van tevoren de kwesties
goed worden bestudeerd zodat men met goede voorstellen kan komen. Ik
heb de zekerheid dat de colleges van b, en w. in de regio zich zeer re
gelmatig met de voorstellen van de regio bezighouden, hetgeen naar mijn
mening ook noodzakelijk is.
5. In welke mate heeft het college zich bij zijn meningsvorming
omtrent de stadsgewestverzwaring laten leiden door discussies in de ge
meenteraad van Breda, met name tijdens de begrotingsbehandelingen in
maart 1974?
Ik heb de notulen van de begrotingsbehandeling in maart niet exact
nagelezen, maar het is toen in ieder geval duidelijk geworden -- mevrouw
Van Nes was met betrekking daartoe de woordvoerster -- dat de raad en
mevrouw Van Nes in het bijzonder voorstander van een verzwaring van de
regeling voor de regio Breda is. Ik heb u zojuist al gezegd dat wij op 19
maart met het dagelijks bestuur van de regio overleg hebben gepleegd.
Tijdens de behandeling van de begroting werd de verzwaring van de re
geling voor de regio speciaal gezien in het kader van de ruimtelijke maat
regelen in Breda en omgeving. U zult het mij niet euvel duiden wanneer
ik er op wijs dat ook in deze raad regelmatig twijfel is uitgesproken over
de vraag of er wel tot verzwaring zou moeten worden gekomen. Eén der
argumenten was dat verzwaring frustrerend ten aanzien van de totstand
koming van het grote gewest West-Brabant zou kunnen werken. Op de
vraag of het college daarmee rekening heeft gehouden kan ik antwoor
den dat dit natuurlijk het geval was. In het verleden is vele malen --ik