616 20 JUNI 1974 de besluitvorming te betrekken, hetgeen ik ten zeerste betreur. Niette min ligt er een behoorlijk tijdvak tussen het tijdstip waarop een en ander aan het college ter kennis werd gebracht en het tijdstip waarop het col lege zijn bezwaren kenbaar maakte. Ik weet wel dat bij de zogenaamde kruistocht van het dagelijks bestuur eerst de andere gemeenten aan de or de zijn gekomen en pas daarna het college van Breda wij hebben de besprekingen tussen het dagelijks bestuur en het college van Breda voor een groot deel kunnen bijwonen -- maar dat neemt niet weg dat het nut tiger zou zijn geweest als u de raad via de commissie algemene zaken eerder op de hoogte had gebracht van de standpunten die later ter kennis van de raad zijn gebracht. Inderdaad ben ik met mevrouw Van Nes van mening dat er sprake van gebrek aan communicatie was, hetgeen ik ten zeerste betreur. Ik ben overigens blij dat de situatie nu enigszins is op gehelderd, terwijl tijdens de laatste vergadering van de regioraad is ge bleken dat er een grotere mate van overeenstemming tussen uw college en het dagelijks bestuur van de regioraad is bereikt. De VOORZITTER; Ik, heb begrepen dat u het op prijs zult stellen als ik nu tot beantwoording in tweede termijn overga, Vermoedelijk zal dat ook een afronding van het gesprek kunnen betekenen. In de eerste plaats wil ik ingaan op de algemene opmerkingen die zowel door mevrouw Van Nes als door de heer Kroon zijn gemaakt met betrekking tot het karakter van de interpellatie en het feit dat het colle ge de beantwoording van de vragen tot vandaag heeft uitgesteld. In de situatie waarin wij ons op 20 mei bevonden was het ook ten opzichte van de andere gemeenten niet wel mogelijk de volledige stand van zaken uiteen te zetten. Bovendien ben ik van mening dat een interpellatie -- dat was in deze situatie in bijzondere mate het geval -- een zekere mate van ur gentie moet hebben. Waarschijnlijk was het ook niet de bedoeling van mevrouw Van Nes op dat moment 'het college nog eens flink aan de tand te voelen, omdat dat op een later tijdstip niet meer mogelijk zou zijn of in ieder geval minder effect zou hebben. De heer Kroon heeft al ge zegd dat er inmiddels gelukkig veel is opgehelderd, hetgeen het colle ge in mei natuurlijk al enigermate voorzag; wij verwachtten inderdaad dat in die periode een en ander opgehelderd zou kunnen worden. Het ging er niet om of het al of niet lastig was de vragen te beantwoorden, maar het was de vraag of de kwesties in alle rust, óók in verhouding tot de an dere gemeenten, konden worden opgelost, hetgeen hierbij het geval was. Ik ben het met mevrouw Vari Nes eens dat nooit mag worden ge zegd dat de gewestvorming uitsluitend van bovenaf moet plaatsvinden, maar door vrij langdurige ervaring en veel moeilijkheden hebben wij toch geleerd -- de totstandbrenging van regio's en gewesten is bepaald geen eenvoudige zaak, zeker niet in West-Brabant en in de regio Breda -- dat het een zegen zou zijn als wij over een structuurschets en wetgeving zou den beschikken, waarin duidelijkheid omtrent de functie van de gewes ten en de provincies zou worden verschaft. Het is evenwel onvermijde lijk dat van onderaf de nodige initiatieven moeten worden genomen,het geen in de regio Breda en m West-Brabant ook gebeurt. Zowel het een als het ander moet plaatsvinden, want als er alleen initiatieven van on deraf komen zou dat niet het effect hebben -- ik druk mij voorzichtig uit -- dat men graag zou zien. De heer Kroon en mevrouw Van Nes zingen ongeveer hetzelfde lied, zodat het misschien verstandig is als ik nog even de vragen naloop en in ga op hetgeen mevrouw Van Nes over de verschillende punten heeft ge zegd. Op dit moment wil ik de positie van de leden die namens Breda in de regioraad zitting hebben, om het even of het raadsleden of colle-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1974 | | pagina 616