627
20 JUNI 1974
onderzocht en in orde bevonden, zodat zij adviseert de heer Brummel-
kamp toe te laten tot lid van de gemeenteraad.
De VOORZITTER: Ik stel u dan voor om op voorstel van de com
missie voor de geloofsbrieven tot toelating te besluiten.
Aldus wordt besloten.
11, bijlage nr. 174
VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT WIJZI
GING VAN DE ALGEMENE VERKOOPVOORWAARDEN.
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming wordt over
eenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.
12. bijlage nr. 175
VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT VAST
STELLING VAN HET ONTEIGENINGSPLAN PRINCENHAGE-WEST
II 1973.
De heer NIHOT: Hoewel de onderhandelingen van de gemeente
Breda met een aantal indieners van bezwaarschriften, te weten de heren
Krijnen, Verdaasdonk en Verdonk, eigenaren van tuinbouwgronden in het
bestemmingsplan Princenhage-West II, niet volledig zijn afgebroken wordt
niettemin aan de raad voorgesteld een onteigeningsprocedure op gang te
brengen. Op grond van de gegevens welke mij ter kennis zijn gekomen
in de periode, gelegen tussen de vergadering van de commissie openbare
werken en deze raadsvergadering, vraag ik mij af of het wel verstandig
is een procedure in te zetten die naar het mij wil voorkomen onnodig,
wellicht zelfs onverstandig en in het totaalbeeld gezien weinig realistisch
is. Daarbij komt dan nog dat het niet ondenkbaar is dat de zoëven door
mij genoemde eigenaren nog enkele ijzers in het vuur hebben die straks
een rol kunnen gaan spelen bij de vraag, of onder deze omstandigheden
onteigening als middel om de gronden te verwerven wel gerechtvaardigd
is.
Een andere vraag die bij mij opkomt is of in de overwegingen ten
aanzien van het voorliggende besluit niet wat al te lichtvaardig wordt ge
steld dat met deze eigenaren geen minnelijke schikking over de aankoop
van de percelen getroffen zou kunnen worden. Uit de ter visie gelegen
hebbende stukken blijkt weinig of niets van de tragedie welke achter de
ze onteigeningsplannen schuil gaat. In het bezwaarschrift van de heer
Krijnen komt dit het duidelijkst tot uiting als hij er op wijst dat hij zijn
bedrijf, gelegen aan de Doelenstraat, een aantal jaren geleden aan de
gemeente heeft móeten verkopen hetgeen tot gevolg had dat hij een nieuw
bedrijf moest stichten met alle ongemak, kosten, zorgen en inspanningen
daaraan verbonden. Uit het bezwaarschrift van de heer Verdaasdonk blijkt
dat het afstaan van de benodigde 2.100 vierkante meter tuinbouwgrond
voor hem niet zo onoverkomelijk zou zijn indien het dan overblijvende
deel van zijn grond, dat dan temidden van de nieuwe woonwijk ligt, op
afdoende wijze wordt beschermd tegen mogelijke diefstal etc. Deze mijns
inziens billijke eis schijnt niet voor inwilliging vatbaar te zijn, terwijl de
heer Verdaasdonk ook geen zekerheid werd geboden dat hij zijn bedrijf
ter plaatse nog gedurende vijftien jaren in stand zou kunnen houden.
Tegen het feit waartegen de heer Krijnen fulmineert, namelijk dat
deze tuinbouwgronden bestemd zijn geworden voor de uitbreiding van het
woongebied Princenhage, valt niets meer in te brengen. Dat besluit is
genomen, het is goedgekeurd en men kan dit al of niet betreuren.