647
20 JUNI 1974
wacht. Tot slot zijn er dan natuurlijk nog de streekplannen.
Deze basisgegevens zijn gedurende de laatste jaren nogal eens ge
wijzigd en er is heel wat gebeurd, zowel wat betreft het gewest als wat
betreft de ruimtelijke ordening en de groei van de bevolking. Daarom
lijkt het ons nuttig op die gegevens, waarop een groot deel van de rap
porten en ook het preadvies stoelen, kritisch in te gaan. De ontwikke
lingen die in het rapport worden voorzien hebben zoals gezegd hun ba
sis in de gewestelijke ontwikkelingen van een aantal jaren geleden.Wij
hadden toen de verwachting dat het gewest West-Brabant tot de reële
mogelijkheden zou gaan behoren en dat is nog wel zo, maar het is door
de van de zijde van de centrale overheid verschafte informatie wel wat
verder weg komen te liggen. Ook de ontwikkelingen dicht bij huis spe
len daarbij natuurlijk een rol. Wij moeten er concreet rekening mee
houden dat de gemeentelijke samenwerking rond de grote steden in West-
Brabant alleen via het stadsdeelniveau te verwezenlijken is. De rappor
tage is daar met van uitgegaan.
De tweede nota ruimtelijke ordening en het streekplan zijn vervol
gens aan herziening toe. Daar is al heel wat over geschreven en er zijn
ook al nota's over verschenen. Ook op dat vlak volgt de rapportage in
het preadvies de huidige toestand niet helemaal. Bij de start van de stu
die van het bureau Van Heeswijk, het ambtelijk apparaat en het colle
ge waren bijvoorbeeld de verwachtingen ten aanzien van het industrie
terrein Moerdijk hoog gespannen. Nu blijkt echter dat de vestiging van
industrieën toch niet zo snel gaat als wij ons hadden voorgesteld. Het is
ons ook opgevallen dat het eerste deel van de derde nota ruimtelijke or
dening noch in de rapportage noch in het preadvies wordt meegenomen.
Toch staan er in die oriënteringsnota zeer belangrijke opmerkingen, on
der andere hoe de regering denkt over de ontwikkeling van de binnenstad
en over de stedelijke ontwikkeling in de omgeving van de grote steden.
Daar wordt heel wat over gezegd dat wij in de rapportage of in het pre
advies verwachtten terug te vinden, maar dat was niet het geval. Bij
het opmaken van verdere plannen zal daar toch rekening mee gehouden
moeten worden.
Over de bevolkingsontwikkeling behoeven wij eigenlijk niet veel
te zeggen. Op dat terrein is bijzonder veel gewijzigd en in het preadvies
gekozen uitgangspunten kunnen niet meer waar worden gemaakt. Dat
is tenminste twijfelachtig.
Dan de beleving van de burgers. Wij hebben een rapport over de
Hoge Vucht laten samenstellen dat in een latere fase enigszins dooreen
tweede rapport is overvleugeld. In dat rapport is toch wel naar voren ge
komen dat zich wat de belevingsaspecten van de burgers betreft een wij
ziging aan het voltrekken is, zowel op het gebied van wonen als op ande
re terreinen van het maatschappelijk leven. Als wij een oordeel willen
vormen moeten wij de basisgegevens aanvullen met een rapportage en
advisering van de StAR. De StAR heeft het college en indirect ook de
raad geadviseerd en tot slot moeten wij rekening houden met de inbreng
van de burgerij tijdens de hoorzittingen.
Verder hebben wij als samenwerkende progressieve partijen voor
de samenstelling van ons gemeenteprogram 1974-1978 een studie over
de binnenstad gemaakt die ook in het programma is terug te vinden.Al
die gegevens samen hebben in feite ons standpunt bepaald. Wij menen
dat dit een politiek standpunt moet zijn dat op een maatschappijvisie
is gebaseerd. Wij gaan er van uit dat de overheid -- daar is de raad een
onderdeel van -- verantwoordelijk is voor het totale gebeuren in de stad.
Voor zover wij daar direct en indirect invloed op kunnen uitoefenen zijn wij
daar dus ook verantwoordelijk voor. Wij zullen dan ook die maatregelen